Dag 5, 23-02-2009 – Op naar een volgend land
Na regen komt zonneschijn, een oude zegswijze die keer op keer haar gelijk haalt. Na enkele dagen van deprimerend getokkel op de zeiknatte ruiten, piepte ditmaal een voorzichtig zonnetje door de gordijnen. Na de dagelijkse kom cornflakes, pakten we alweer onze valiezen, checkten we beiden nog eventjes de elektronische post – daar waren er computers en gratis internet op overschot – en namen we afscheid van Jamal en co, de surrogaatfamilie van mijn broertje de afgelopen weken. Rond een uur of elf waren we gepakt en gezakt klaar voor een aantal uur – ongeveer negen om exact te zijn – openbaar vervoer, steeds een avontuur in het Midden-Oosten.
Met een serveez reden we tot aan de Huwwara-checkpoint, waar we als buitenlanders gewoon doorwandelen net als vrouwen, kinderen en oude mannen – toch blijven de Israëli’s vol houden dat de checkpoints nodig zijn voor de veiligheid. De mannen daarentegen moeten door de metaaldetector, hun bezittingen vliegen door de scanner en dan volgt de paspoortcontrole waar ze enkel kunnen hopen aan de willekeur van de Israëlische soldaten te ontsnappen.
Wat geloop en getaxi later zaten we op de bus naar Jeruzalem, maar onderweg was er nog de checkpoint in Ramallah. Aangezien we hier toch moesten wachten op onze Palestijnse medepassagiers, die wel door de controle moesten, hebben wij als ware Palestijnen ook de checkpoint ondergaan – zonder ook maar de minste problemen – wat steeds op veel sympathie van de Palestijnen kan rekenen. De Israëlische soldaten aan de checkpoint, die je paspoort dienen te inspecteren, konden onze aanwezigheid echter heel wat minder appreciëren. Terug op de bus duurde de rit nog een uurtje.
In Jeruzalem aangekomen haastten we ons naar het Egged Central Busstation, waar we zo vlug als mogelijk ons door die eeuwige metaaldetector proberen te werken. De zeer donkergekleurde controleambtenaar, een Ethiopiër naar ik vermoed – mijn persoonlijke gids vertelde me dat Israël zwart ziet van de Ethiopiërs – deed echter druk gesticulerend teken nogmaals door de detector te lopen, begeleid van heel wat onverstaanbare g-rijke ‘woorden’. Ik liep terug en deed dit nog een aantal keer terwijl hij maar bleef kwetteren. Mathieu stond al ongeduldig te wachten toen die verdomde etterbuil plotseling onbedaarlijk begon te lachen. Zonder ook maar een notie van de Hebreeuwse taal te hebben, kon ik begrijpen dat hij mij voor de grap al enkele kostbare minuten aan het lijntje hield. Gelukkig voor zijn zwartgeblakerd gezicht haalden we toch nog de bus –de onbedaarlijke bouwvakkersbehoefte te beginnen verbouwen borrelde al op(ik zou hem een djoef up zin muile geven, indien je de ietwat cryptische omschrijving niet direct vatte).
De bus zou ons naar het vijf uur verder gelegen Eilat brengen, in het absolute zuiden van Israel. Onderweg kwamen we voorbij de Dode Zee; deze is werkelijk ten dode opgeschreven door de vele fabrieken die het water uitdampen om de mineralen met hun heilzame werking voor grof geld te verkopen. De Lonely Planet vertelde me dat het waterpeil elk jaar met 1.2 meter zakt, een milieuramp voltrekt zich onder het verwoestende oog van de duizenden toeristen die er komen baden om bij afloop van hun verblijf hun valies vol te proppen met allerhande op Dode Zee mineralen-gebaseerde zalfjes.
Ongeveer halverwege de rit stopten we eventjes om de patatjes af te gieten (lees: een sanitaire stop) en om eventueel wat drank en eten te kopen. Wanneer iedereen stond te wachten om terug in te stappen, na de beentjes te hebben gestrekt, herkenden we plotseling Mardi, een Aussie – inderdaad, alweer – van 29 jaar met een vrij indrukwekkende rosse baard, die we de dag ervoor nog in onze hostel in Jeruzalem hadden gezien. Na een babbeltje bleek dat hij ook naar Petra ging en besloten we samen verder te reizen.
Net voor het vertrek vroeg mijn broer aan de buschauffeur om een kleine gunst, jammer genoeg zoals nog zal blijken. Om naar Petra te gaan moet je volledig naar Eilat om dan een taxi te nemen die je een heel eind terug rijdt naar de grens met Jordanië. Om die onnodige kilometers naar Eilat en terug naar de grens te vermijden vroeg mijn broer dus aan de buschauffeur om ons langs de weg af te zetten, op 5 minuutjes wandelen van de grens, zoals Mathieu bij zijn eerste bezoek aan Petra deed. Een uur en een half na de stop deed de buschauffeur teken dat het zover was en stapten we alle vier – Mardi reisde al samen met een Duitser die hij wat eerder ontmoet had – uit en begonnen we te wandelen. Vrij vlug viel uit de blik van mijn broer op te maken dat zijn zoektocht naar herkenningspunten hopeloos bleek – aanvankelijk probeerde hij zichzelf nog wijs te maken dat het misschien in den draai lag, maar ook die hoop liet hij vlug varen. Na een eindje wandelen, in zeer aangename temperaturen overigens, zagen we enkele honderden meters verder de arm der Israëlische wet optreden – iemand werd met luide sirenes en heel wat lichtgeflikker de pechstrook aangewezen. We wandelen tot bij de combi en informeerden bij de politieagent waar die verdomde grensovergang nu eigenlijk lag. Doodleuk – leedvermaak zeker – onthulde hij het onthutsende nieuws dat we 55 km te vroeg waren uitgestapt ! Gelukkig bleek er een bushalte te zijn 2 km verderop.
Aangezien er niets anders op zat dan daar heen te wandelen, deden we dat dan ook. Halverwege hielden we wel eventjes halt, overweldigd door de pracht van een bloedrode zonsondergang, alsof men het bloed van de vele slachtoffers in Gaza als aanklacht op Atlas’ hemelgewelf uitsmeerde.
Aan het busstation was de volgende bus er vrij vlug, we moesten zelfs geen nieuw ticket te kopen van de chauffeur. Een sympathieke blijk van medelijden die we op dat moment echt konden appreciëren en dus haalden die oude zegswijzen gelukkig weer hun gelijk: eind goed, al goed.
Na die slimme zet van mijn broer bereikten we toch de grens. De gebruikelijke metaaldetector en paspoortcontrole doorliepen we verbazend vlot en na de exuberant hoge exit fee (94 Nis of 21,5 dollar of iets meer dan 17 euro) te hebben betaald, konden we door het stukje niemandsland naar Jordanië wandelen.
Ook daar kregen we een paspoortcontrole en metaaldetector te verduren, maar opnieuw zonder enig probleem, waarna we ons visum kregen, gratis en voor niets. Om 8 ’s avonds, het is dan al iets minder dan 2 uur donker, kwamen we aan in Jordanië met een reusachtige poster van de koning en zijn vader die ons toelachten. De reis naar Petra was echter nog niet ten einde.
Een taxichauffeur –het verderfelijkste beroep ter wereld volgens onze rosse tegenvoeter- bood zich vriendelijk aan om ons na Petra te brengen, maar hij wou er geld voor, schandelijk veel geld, de smeerlap! Een vrij hevige discussie ontstond en blijkbaar overtuigden mijn broers argumenten – ik werkte als vrijwilliger in Nablus – hem; zijn Palestijnse sympathieën overwonnen het op winstbejag. De medereiziger van Mardi was echter te moe en zag het niet zitten nog verder te reizen, hij zou in Aqaba blijven slapen en pas de volgende dag verder reizen. We namen afscheid en stapten in onze taxi – het begin van een vrij lastige reis zou nog blijken. Onze chauffeur begon vrijwel onmiddellijk druk te bellen – handsfree stond natuurlijk niet in zijn woordenboek – en na amper een kwartier parkeerde hij simpelweg de auto. Hij stapte uit, had haastig een geëxciteerd gesprek met een andere taxichauffeur en deed toen zelfs teken in die andere taxi te stappen. Uit zijn soms gebrekkig Engels konden we opmaken dat zijn witte wagen enkel in Aqaba zelf mag rijden, terwijl de groene taxi van zijn broer – de andere taxichauffeur dus – in het gehele Jordaanse land mag rond cruisen.
We waren nog maar goed en wel vertrokken, voor de tweede keer welteverstaan, of hij begon onophoudelijk van radiozender te switchen – op Studio Brussel maakten ze er zelf een programma van – wat Mardi mateloos enerveerde. Bovendien deed hij, om te roken, zijn raampje naar beneden wat een onophoudelijke wervelwind van koelte, zelfs koude, binnenjoeg. Alsof het nog niet genoeg was stopte hij nog eens tweemaal, voor benzine, water, fruitsap en thee maar toen begon hij opnieuw zijn hebzucht na te jagen. Hij begon opnieuw over de prijs te onderhandelen, want, zo zei hij, wij hadden enkel voor de weg door de woestijn betaald. Deze 3-uur durende trip was echter niet de enige optie, we konden ook nog 20 dinar meer betalen en langs de Kingsway naar Petra rijden. Een zoveelste discussie later gaf hij zijn begeerte naar geld weer op en reed hij ons in een uurtje, langs de Kingsway, naar de Valentine Inn.
De vermoeiende reis zat er na 10 uur dan toch eindelijk op – zelfs een kleine wandeltocht inbegrepen – de aankomst was op zijn minst verlichtend te noemen. Na ons paspoort te tonen en te betalen werd ons de kamer gewezen – waw, wat een grote dorm (voor de leken, een dorm(itory) is een slaapzaal(tje) waardoor je veel goedkoper kan overnachten) en zo’n propere badkamer – en na de bagage neer te zetten, gingen we boven nog een theetje drinken. Terwijl we even op adem kwamen, informeerden we over vervoer naar Petra en bestelden we ontbijt, lunchpakket en avondmaal – daarvoor is de Valentine tenslotte berucht. Aangezien de shuttle de volgende dag om 7 uur vertrok van aan de hostel gingen we dan vrij vlug slapen.
Dag 6, 24-02-2009 - Aanschouw, aanschouw: Een nieuw wereldwonder !
Het werd een fantastische nachtrust, geen koude rillingen of islamitische oproepen tot gebed, maar om zes uur haalde de wekker me met zijn gesnerp uit dromenland. Huppens, vlug de douche in – jskoud! – aankleden en dan een ontbijtje. Een bordje met schijfjes tomaat, komkommer en een soort brokkelige platte kaas vergezeld door een hardgekookt eitje, wat boter en smeerkaas en een schotel brood. Echter niet alle gasten hadden een even grote honger, iemand had zijn ei niet aangeraakt. Mardi zag dat eigenlijk wel zitten en wanneer hij zijn tanden erin wou zetten waarschuwde een werknemer van de Valentine Inn dat hem dat een Jordaanse Dinar extra zou kosten. Belachelijk duur inderdaad, de hostel bevestigde nogmaals zijn hebzuchtige reputatie.
Met een goed gevuld maagje stapten we in de shuttle, een witte personenwagen, hoewel er ons een busje was beloofd, die netjes op tijd was komen opdagen, richting een van de nieuwe zeven wereldwonderen. Voor ongeveer de eerste maal tijdens onze reis kochten we een ticket waarvoor we bovendien het exorbitante bedrag van 21 Jordaanse Dinar of omgerekend een uit de kluiten gewassen 25 euro voor neer telden. Het is dit natuurlijk meer dan waard, maar doet toch even pijn als je weet dat een Jordaniër binnen mag voor de schappelijke prijs van amper 2 dinar.
Vol enthousiasme en nieuwsgierigheid begonnen we aan de wandeling door de Siq naar de ‘hoofdattractie’. Onderweg admireerden we reeds enkele kleinere tempeltjes en werden 2 plaatselijke handelaars, op weg naar een dag vol toeristen, op de gevoelige plaat gevangen. De oude waterkanalisatie die in de rotswand is gehouwen doorheen de hele Siq tijdens de Romeinse overheersing alsook de heirweg die op sommige plaatsen nog volledig intact is, de prachtige kleurschakeringen – die echter volledig verbleken bij de prachtige rotsen en hun kleuren die we later op de dag nog zagen – en grillige rotsformaties deden ons reeds hunkeren naar meer. De lange kloof leidde ons naar een eerste climax van de pas begonnen dag. Het Indiana Jones-monument loerde naar ons van tussen de 2 rotswanden, voor een zeldzame keer niet verborgen achter dozijnen rumoerige toeristen. Haast alleen – op 3 Tsjechische toeristen en 2 toeristenafzetters na om exact te zijn – bewonderden we het monument, wereldberoemd door de vrij gelijknamige film. Mardi en Mathieu grepen direct naar hun camera en begonnen een volledige fotosessie, zelfs de 2 kamelen die hadden postgevat voor de tempel kregen de nodige fotografische aandacht. De 2 verkopers grepen natuurlijk dadelijk hun kans en probeerden ons een ritje op een kameel aan een toeristische (lees: astronomisch hoge) prijs aan te bieden, maar arme studenten kunnen zich uiteraard geen zo’n financiële uitspattingen veroorloven of zoals mijn broer verwoordde: ‘Onze begroting is niet berekend op along-the-ways’.
In de Lonely Planet was er sprake van een uitzicht op het Indiana Jones-monument, iets meer dan een halfuur wandelen verder. Zonder al te veel te dralen begonnen we aan een serieuze klim, langs tientallen, honderden trappen, waarvan velen nog authentiek, enkele prachtige tempels sterk aangetast door het weer en wanneer je je ogen open hield waren zoveel prachtige kleurschakeringen en vormen te zien. Met de zon die steeds hoger aan de prachtig blauwe hemel klom, steeg ook de temperatuur naar aangename hoogten en konden we de klim verder zetten in T-shirt( en kuffiyeh natuurlijk).
De vele trappen leiden ons na enig geklim en geklauter tot een overhangende rots die recht tegenover het bekendste monument van Petra gelegen is. Vanuit een allesoverzienende positie hadden we een uniek zicht op de tempel, de kloof en de eerste toeristen die als mieren onder ons krioelden. Voor het eerst die dag kwamen we echter nog toeristen tegen, enkele Fransen – ze waren met 2, net genoeg om te kunnen zeggen Fransen, zoals bij het overbekende oesterverhaal van mijn Grand-Maman – vergezeld door een Sloveen met de klinkende naam Mika en een Zuid-Koreaan, die bleef volhouden uit Noord-Korea te komen. Naar aanleiding van een foto geraakten we aan de praat met de wat sterker-gepigmenteerde, koffie met heel wat melk, medemens van het gezelschap. Khalid, een Parisien van de banlieues, interviewde ons zelf spontaan voor de camera. Aangezien zegswijzen al eerder meermaals hun onontkombare gelijk bewezen, testten we ook even ‘hoe meer zielen, hoe meer vreugd’ en we gingen samen verder.
Elke steile klim veronderstelt natuurlijk ook een afdaling, maar de weg naar beneden werd versperd door een kliek koddige kuddebeesten die enige vorm van geluidsoverlast niet verafschuwden en de canyon vuldden met hun geblaat. Spontaan namen de fotografen onder ons hun plaatjesschieter te hand en werd het geblaat overstemd door mechanisch geklik. Maar aangezien we nog zoveel wensten te zien die dag konden we ons niet veroorloven al te veel te talmen en vervolgden we ons weg naar beneden – langs hetzelfde pad naar boven aangezien we de shortcut niet vonden. Beneden klampte een kaartenverkopertje ons aan – blijkbaar is kinderarbeid hier dan toch niet verboden – en vrij vlug kwam zijn zusje hem vervoegen. Alweer werden de camera’s boven gehaald en weerklonk het typische geflits en geklik. De 2 kindertjes, zo ongelofelijk schattig en onschuldig, werden langs alle kanten met hoogtechnologisch foto-apparatuur belaagd tot de moeder toeristen ruikt en zich komt aan bieden met haar verkoopspraatjes. Gecharmeerd door de kindjes kochten Khalid en de andere Fransman elk een stapeltje postkaarten.
We namen afscheid van de naamloze Fransman, aangezien het er reeds zijn tweede dag was, stemde zijn to see-lijstje allesbehalve met het onze overeen. Met zijn zessen begonnen we aan een volgende wandeling naar het Monastery, een tempel van dubbele omvang in vergelijking met het veel gekendere Indiana Jones-monument. Net voor we aan de klim begonnen, schaften we ons eerst een fles water aan – de reisleiding had nagelaten de fles die op onze kamer lag mee te nemen – en beseften we dat Mika ergens was achter gebleven, maar niet getreurd klommen we toch de vele trappen op met vele tientallen, identieke kraampjes (lees als 2 stenen met een plank op vol kettingen en andere prullaria).
Volledig uitgeput en vrij bezweet kwamen we boven aan, direct overmeesterd door de schoonheid van het Monastery, enkel zo genoemd omwille van de kruisen die enkele fanatieke christenen in de muren kerfden. Het middaguur begon reeds om de hoek te loeren en dus vleiden we ons neer op een rotswoningetje recht tegenover de Nabatese architecturale genialiteit, waar we onze lunchpakketten aanvielen. Na het aardige ontbijt van reeds een aantal uren geleden leek dit eerder pover, maar een stralende zon en een uitzonderlijk stuk erfgoed van de mensheid doen dergelijke kleinburgerlijke bekomernissen volledig vervagen.
De innerlijke mens werd versterkt en de batterijen werden opgeladen zodat het tijd werd nog een kleine klim te realiseren, naar The top of the World, maar net voor we alles bij een raapten kwam Mika aangesloft. Hij had natuurlijk ook behoefte aan wat rust en dus wachtten we tot hij zijn sigaret had weg geïnhaleerd. Wanneer we dan een tiental minuutjes later vertrokken vonden we Mardi niet meer terug, maar vertrokken we toch naar het unieke panorama enkele honderden meters verder. Een drukbewegwijzerd pad met pijlen in alle richtingen – een poging van de plaatselijke verkopers meer toeristen langs hun winkel te laten wandelen – leidde ons vrij vlug naar het prachtig uitzicht.
Boven aangekomen experimenteerde mijn broer met het fotograferen van de Jordaanse vlag zonder dat de ster zichtbaar is, zodat uiteindelijk een Palestijnse vlag opdoemt in de foto. Khalid legde ook de groeiende broederlijkheid van the brothers met indrukwekkende rotsen op de achtergrond vast op de gevoelige plaat. Een laatste blik op het bergachtige gebied, met Saudia-Arabië aan de horizon, en we zetten de afdaling in waar we Mardi overigens weer tegen het lijf liepen. Along the way hielden we nog even halt aan een tempeltje, de Lion Biclinium genaamd omwille van de beeltenis van 2 leeuwen die de ingang flankeren.
Het zonnige weer was puur genieten, maar dit vereiste wel heel wat water om de hoeveelheid lichaamsvocht op peil te houden, dus kochten we nog een fles water, alweer aan de degoutante prijs van 2 dinar alvorens opnieuw een steile klim aan te vatten. Langs de eeuwenoude processieweg, lang en heftig kronkelend door het grillige landschap, klommen we tot aan de Holy Place of Sacrifice. Deze eeuwenoude offerplaats geeft een prachtig uitzicht over de hoofdkloof met het amfitheater, het Indiana Jones-monument en de Urn Tomb waar we onze dag zouden afronden. Languit neergelegen, de vermoeidheid begon alreeds wat te wegen, aanschouwden we in alle rust het uitzicht. Khalid dommelde zelfs bijna in slaap en mijn fotografisch getalenteerde broer experimenteerde met zijn visooglens. Na een tiental minuutjes werd de rust echter bruut verjaagd door 2 druk kwetterende Spaanse jongedames, Khalid schrok wakker en we raapten weer alles samen, weg van de geluidsoverlast.
Na de noodzakelijke afdaling namen we afscheid van Khalid, Mika en de Zuid-Koreaan, ze waren geplooid onder de groeiende vermoeidheid en zagen verder geklauter en geklim niet meer zitten. Onvermoeibaar besloten we onze dag af te ronden met een laatste wandelingetje naar de Urn Tomb en daar van de naderende zonsondergang te genieten. Samen met de rosbaardige Aussie bedwongen we de laatste trappen van die dag waar een zoveelste plaatselijke verkoper ons aanklampte. Voor de triljoenste keer die dag probeerde hij ons te overtuigen met het wat doorzichtige argument ‘have a look at my shop, discount today, discount special for you, please have a look’. De Urn Tomb is een prachtig monument waar enkel het plafond al de moeite waard is, maar de zonsondergang van op het terras moet echter subliem zijn. Jammer genoeg was de laatste shuttle van onze hostel reeds om 17 uur en dus werd het tijd de halfuurdurende terugtocht aan te vatten. (Noot van de editor: ondergaande zon te bewonderen in een panorama-foto, te vinden in het album Petra op de bekende foto-site)
Haastig wandelend kwamen we aan op de parking, maar onze chauffeur was weer ‘Midden-Oosters op tijd’ – tjah, insha’allah, het blijft een vloek – zodat we nog even de kans hadden onze dagelijkse portie vitamientjes, een heerlijk stukje Côte d’Or Truffé, te eten. Op buitenlandse missie laten we het natuurlijk nooit na ons Belgenlandje en zijn specialiteiten te promoten en dus boden we Mardi – toen daar in de avondzon stond zijn rosse baard precies in vuur en vlam – aan even mee te genieten. Stipt,een kwartier te laat, kwam de shuttle, ditmaal een lawaaierige jeep, ons oppikken en dropte ons netjes aan de voordeur van onze voorlopige verblijfplaats.
De Valentine Inn staat bekend voor zijn fantastisch avondmaal, een reusachtig buffet, maar om 17.30 ’s avonds moesten we toch nog even op onze honger blijven zitten. Ongeduldig en half kwijlend moesten we dus nog anderhalf uur zien te vullen alvorens de leemte ter hoogte van de maagstreek te kunnen bestrijden. Het eerste kwartier waren we beperkt tot wat uitgezakt liggen om op adem te komen van een vermoeiende dag, maar daarna speelden we nog enkele spelletjes backgammon, broertjes onder elkaar want de baardige Australiër was een douche gaan nemen. Na een tijdje was echter de zweetgeur niet meer te harden – wees blij dat ge niet naast mijn schoenen moest slapen die nacht, een camemberke à point – en sprong Mathieu nog even in de douche, een warme ditmaal. (Noot van de editor: nee, toch niet, het was weer freezing balls)
Na heel wat wachten, in een toestand tussen slapen en bewustzijn – honger en vermoeidheid zijn geen al te prettige combinatie – sloeg de klok dan toch 19 uur en dit was het teken voor een vreetpartij. Een tafel vol schotels met meer dan 20 verschillende gerechten glimlachte ons toe, maar door een lachwekkend trage reactiesnelheid moesten we eerst nog een rij trotseren. Hummus, rijst, kip, aubergine op verscheidene bereidingswijzen, courgettes… we aten alsof ons leven ervan hing. Een degoutante hoeveelheid voedsel verdween achter onze kiezen, maar het was toch zo lekker.
Het buikje goed gevuld begon Mathieu wat te converseren met onze tafelgenoten, Aziatische tafelgenotes eigenlijk. Een van hen, afkomstig van Singapore – ik bespaar je de naam, deels ook wel omdat ik hem zelf niet kan onthouden- (Noot van de editor: Wei, niet zo moeilijk toch ?) was reeds 8 maanden bezig met een wereldreis. Gedurende meerdere uren wisselden de twee reiservaringen uit, geboeid door die unieke reizen en buitengewone levenservaringen luisterde ik aandachtig.
Plotseling werd ons aangekondigd dat de bus naar Jerusalem de volgende dag om 6 uur vertrok vanuit het busstation, slechts enkele minuten wandelen van onze hostel verwijderd. Wat geschokt door het onmenselijk vroege uur gingen we dan, het was reeds een uur of elf, de warme lakens opzoeken.
dinsdag 24 februari 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)

2 opmerkingen:
voor alle duidelijkheid is Wei dus ergens een tiende van haar naam ofzo
alvorens hier massaal aan mijn geheugenkundige vermogens-of wat was het woord ook al weer- begint te twijfelen
Een reactie posten