donderdag 26 februari 2009

Where are the brothers (Dag 7 - 8)

Dag 7, 25-02-2009 - Welkom in Israël, of toch niet helemaal ?

Vandaag heb ik aan den lijve ondervonden dat niet alle zegswijzen de waarheid in zich meedragen. ‘De ochtendstond geeft goud in de mond’ is een schandelijke leugen, wanneer je om 5.30 door scherp wekkergepiep gewekt wordt is het enige dat je mond doet overvloedig veel geeuwen, maar van goud is dan absoluut geen sprake. Gehaast sprongen we in onze kleren, hezen we onze rugzakken op de rug, liepen we met 3 treden tegelijk de trap op en probeerden we bovenal de honger te verdringen.
Boven stonden nog twee andere slaperige reizigers te wachten, want de avond er voor hadden we afgesproken de reis naar Jeruzalem samen te maken. Vergezeld door een van de Aziatische tafelgenotes van de dag ervoor en een Italiaanse sloften we naar het busstation, enkele minuutjes wandelen verder.
De bus was uiteraard nog niet te bespeuren, met een knorrende maag en een niet te onderdrukken drang te gapen en geeuwen wachtten we af, maar na een twintigtal minuutjes kwam onze bus –een fancy mercedes-benz minibusje warempel- dan toch de parking opgereden. De Italiaanse medereizigster stak de resten van haar ontbijt in haar rugzak, we stapelden onze bagage in de krappe koffer en smeerden ons uit op de achterbank in de hoop spoedig de zoete dromen van nog niet zo lang geleden te kunnen hervatten. De chauffeur maakte nog eventjes een ommetje om een vriend op te pikken –ondertussen bleef ik maar proberen om een goede slaaphouding te vinden, maar tevergeefs- om dan na een halfuurtje rijden verwarrend genoeg nogmaals langs het busstation te passeren –Arabian transport, I’ll never understand that shit.

Na een valse start verliep de tocht naar de grens vrij vlot, jammer genoeg vond ik door een onophoudelijke stroom van gebrekkig Engels-Italiaans getater de weg naar dromenland niet terug. Bij aankomst was ik nog steeds hongerig en indien zo mogelijk nog vermoeider en ik had zelfs geen tandenstokers bij om mijn ogen open te houden!
Vlot doorliepen we de Jordaanse grens, we deden in de rapte een metaaldetectortje en bij de paspoortcontrole kregen we zelf een theeachtige drank aangeboden. Begeleid door een gezellige babbel met de douaneambtenaren genoten we van het glaasje warm –ook deze naam is mijn goudvisgeheugen ontglipt.
Na de nodige stempels en zegeltjes te hebben ontvangen namen we afscheid en wandelden we, vergezeld door de Italiaanse van in het busje, door het niemandsland naar Israël, waar de vlag met de blauwe Davidsster verderfelijk trots stond te wapperen.

De Israëlische grens is echter steeds weer een beproeving, ook nu weer zagen de Israëli’s ons niet graag komen, alsof sommige daden en maatregelen moeten afgeschermd blijven voor toeristen en de internationale gemeenschap. Om te beginnen kregen we de zoveelste metaaldetector te verduren, maar ditmaal onderging ons hele hebben en houden daarenboven een strikte controle. De volledige inhoud van onze rugzakken werd uitgekieperd en minutieus nagezien, zelfs in mijn vuile onderbroeken en sokken werd er geroefeld en ieder paspoort werd onderzocht op sporen van buskruit. Enkele struikelblokken waren potjes zand, souvenirs voor een Palestijnse Belg, die blijkbaar verdacht veel op buskruit leken en een doosje met de basic farmacie van mijn broer.
Na het onderzoek kregen we de toestemming alles weer zelf op te bergen. Lichtjes gefrustreerd vertrokken we naar de volgende halte, de paspoortcontrole.

Na een haastige blik in mijn paspoort kwamen al vlug de eerste vragen, 'Wat kom je doen in Israël', 'Waarom was je in Jordanië', en meermaals ‘Wat is de naam van je broer, je vader en grootvader’ – bij deze laatste proberen ze je enkel op een al te lange aarzeling te betrappen. De ietwat problematischere vragen betroffen echter de kuffiyeh die nog steeds mijn hals sierde, we hadden evengoed een welgemeende middelvinger kunnen opsteken. De nodige improvisatie –zeggen dat je in Palestina was, kost je algauw enkele uren ondervraging- zorgde echter voor een vrij snelle afhandeling van mijn paspoort, maar dan was mijn broertje –af en toe toch nog eens benadrukken dat ik hem letterlijk overstijg- aan de beurt.
Zoals duizenden anderen hem al voordeden stak hij zijn Belgisch paspoort door de gleuf naar de nors kijkende Israëlische soldate aan de andere kant van het loket. Zij, zijn paspoort amper een blik waardig gunnend, gooide het naar een collega en vertrouwde hem toe, vervuld van leedvermaak, even op het bankje enkele meters verder te wachten. De Italiaanse kreeg na wat taalproblemen, haar Engels was echt wel ondermaats, hetzelfde verdict te horen.
Wat nodeloos wachten later –ze gingen gewoon een nicotineverzadigd stokje kanker inhaleren- kreeg mijn broederlijke reisleider zijn paspoort terug. Nog steeds met een pijnlijk lege maag stonden we nu voor een dilemma: ons buikgevoel volgen om zo nog voor de bus naar Jerusalem iets achter de kiezen te hebben of op de Italiaanse wachten en ze eventueel nog wat uit de nood helpen bij mogelijke taalproblemen. Vriendelijk als we zijn bleven we nog eventjes wachten, dit had als extra voordeel dat we dan de taxi naar het busstation zouden kunnen delen. Uiteindelijk kreeg ze haar paspoort toch terug en dankzij de hulp van een bemoeiziek Joods-Amerikaans koppel haalden we de bus toch nog nipt.

Krap gezeteld in een overvolle bus genoten we van een broodje dat we nog net konden mee grabbelen in het busstation. Absoluut niet onder de indruk van de plaatselijke broodsmeerkunsten probeerden we nog wat slaap in te halen en ook nu weer vond Mathieu frustrerend genoeg de weg naar dromenland verassend vlot. Na wat tevergeefs te dommelen besloot ik nog wat te grasduinen in de Lonely Planet, want een mens is nooit te moe om iets bij te leren.
Iets minder dan 5 uur later kwamen we in Jeruzalem toe, waar mijn stramme knoken uit hun al te krappe positie bevrijd werden. We staken de straat over, naar de volgende bus, die ons dichter naar de Damascus Gate zou brengen. Daar aangekomen legden we de laatste meters naar het New Palm Hostel te voet af.
Om amper 3 uur ‘s middags checkten we ons, na twee dagen afwezigheid, weer in, haalden we de bagage die we bij de Palestijnse doctoraatsstudente in bewaring gaven terug op, doorbladerden we eventjes onze inbox, die ook nu weer bulkte van de e-mails van het thuisfront, vulden we een fles water en trokken de stad in.

Eerst en vooral zochten we een snelle hap om onze lege magen even vol te tanken, net als bij mijn eerste kennismaking met Jeruzalem gaven we ook nu weer toe aan de smakelijk lachende falafels in het kraampje aan het eind van de straat. Met 2 heerlijke falafels in mijn hand –Mathieu had alweer zijn handen vol met foto’s trekken– gingen we op weg naar het Armeense stadsgedeelte, waar we voor 17 uur, sluitingsuur dus, nog enkele bezienswaardigheden wilden aandoen.
Bijna bij het Coenaculum aangekomen leken we wat verdwaald en klampte een vriendelijke Israëliet –het scheen alweer vlug een illusie te zijn, hij was gewoon een gids die ons geld wou aftroggelen – ons aan. Hij begon een praatje en wees ons de weg, maar direct daarna begon hij over geld. Als een ware ervaringsdeskundige wimpelde mijn broer hem af en gingen we binnen in het sobere gebouw, verzwolgen in een flitsende groep toeristen (lees: Japanners).
Ontgoocheld liepen we enkele kale kamers door, waar Jezus zijn laatste avondmaal zou binnengepropt hebben. De Lonely Planet vertrouwde ons toe dat daarboven de tombe van de historische koning David zou liggen, maar een tweede ontgoocheling overviel ons al vlug, ook hier was weer niets te zien. Geleid door de stroom spleetogige toeristen kwamen we op het dak van het aanpalende gebouw terecht waar de schotelantenne-intensiteit in het prachtige panorama nogmaals de Joods-Palestijnse ongelijkheid blootlegde. Het Joodse en rechtse stadsdeel is sporadisch bezaaid door televisieantennes, terwijl het Arabische gedeelte, waar vele duizenden mensen meer op dezelfde oppervlakte opeen gepropt leven, werkelijk overwoekerd is door parabolische ontvangers.

De toeristen nog steeds volgend kwamen we, na het noodzakelijke fotomoment uiteraard, plotseling weer op straat terecht, waar de volgende groep toeristen de lokale economie al volop een nieuwe kapitaalinjectie gaf door allerhande souvenirs in te slaan. Anti-toeristisch als we zijn liepen we de kudde straal voorbij, gehaast op weg naar de Church of St Peter in Gallicantu in de hoop nog net voor sluitingsuur binnen te glippen.
We werden de laatste bezoekers die zonnige dag en wandelden de kerk binnen met de klokken die 5 uur luidden op de achtergrond. De plaats waar Petrus enkele duizenden jaren geleden Jezus driemaal zou verraden hebben om dan door een haan terug met zijn 2 voeten op de grond gesmakt te worden (Galli cantu voor de klassiek geletterden), is intussen veranderd in een prachtige kerk. Rijk versierd met reusachtige mozaïeken en heel wat bladgoud schittert de kerk langs zowel binnen- als buitenkant, maar het gebouw had nog meer voor ons in petto. Onder de hoofdkerk bevinden zich naast enkele nissen waar nog enkele resten van het huis van de hogepriester die Jezus veroordeelde als de kerker waar Jezus een nacht zou hebben doorgebracht te zien zijn als ook nog een tweede kerk. Na dit alles grondig bewonderd te hebben, stapten we richting uitgang, deze was helaas al gesloten. Vol stoutmoedige overgave slingerde mijn broer zich als een aap –zijn ware aard komt dan toch naar boven- over het hek, maar alvorens ik de tijd had de klim aan te vangen, gleed het hek elegant open. Ik stapte simpelweg naar buiten, zonder me aan halsbrekende toeren te wagen.

Geplaagd door het onzinnig vroege sluitingsuur van de stad Jerusalem –na 17 uur waan je je in een spookstad- wandelden we eenzaam langs de Via Dolorosa, waar alle staties al gesloten waren, huiswaarts. Op weg naar Jaffa Gate stapten we een van de weinige deuren die nog niet gesloten was binnen, de Church of the Holy Sepulcher. Deze religieuze mengeling van christelijke stromingen leverde een boeiende kakofonie van stijlen op waar bovendien nog enkele uitzonderlijke relicten gehuisvest zijn. Zo ligt pal voor de ingang, meestal schuilgaand onder een hoop christelijke fundamentalisten die zichzelf volledig verliezen in hun gebeden, de steen waarop Jezus Christus gebalsemd zou zijn –de Lonely Planet wist ons echter te vertellen dat de steen er pas gelegd geweest is in de jaren 1800, wat toch wel vraagtekens achter de authenticiteit zet. Wat verder ligt echter de natte droom van elke relictenjager, de tombe van Jezus, een mastodont grafmonument met een overvloed aan wierookvaatjes en kaarsen, dat we zelf even langs de binnenkant konden bezichtigen, geflankeerd door twee van de vele diepgelovige Polen die dagelijks in Jeruzalem en omstreken worden gedropt.
Terug buiten wachten we nog even voor een stukje folklore, maar de moslim die volgens de traditie kerk moet afsluiten –om conflicten binnen de christelijke gemeenschap te vermijden- liet al te lang op zich wachten waarop we besloten het overgewaardeerde tafereel waarbij de kerk op een haast rituele wijze wordt op slot gedaan aan ons te laten voorbijgaan.

Enigszins gefrustreerd door de vele Oostblokkers die zonder enig nadenken alles filmden en fotografeerden en bij het minste in religieuze extase gingen, wandelden we verder naar Jaffa Gate en stapten er het eerste beste supermarktachtige winkeltje binnen maar niet veel later kwamen we wat ontgoocheld en met betrekkelijk lege handen weer buiten. Brood of hummus waren er niet te vinden, dus wandelden we noodgedwongen verder naar de Damuscus Gate, waar we wel nog de levensnoodzakelijke voedingsmiddelen konden kopen. We vonden er een doos hummus, de fantastische 850 gr verpakking, brood en zelfs een plaatselijke specialiteit, een hompje zeer gesuikerde sesampasta, waarlijk een blokje pure diabetes en in het fruitwinkeltje dat de ingang van onze hostel camoufleert schaften we ons tenslotte nog wat kerstomaatjes en eieren aan.
De handen vol heerlijk voedsel stapten we onze hostel binnen en begonnen we het avondmaal klaar te maken (lees: de tomaatjes spoelen en een beetje thee maken). Uitgeput smeten we ons in de zetel met een tafel gevuld met brood, hummus, tomaatjes en thee voor ons en Alzjazeera International op de achtergrond.

Het spijsverteringsstelsel gevuld met overheerlijke hummus begonnen we even te mijmeren over wat we de daarop volgende dag konden bezichtigen. De Eenzame Planeet vertrouwde ons toe dat de Armeense kathedraal enkel te bezichtigen is tijdens de misvieringen van de kloosterlingen, om 6.00 ’s morgens. Dapper besloten we de viering bij te wonen en dan de rest van de dag aan de Tempel- en Olijfberg te wijden.

Dag 8, 26-02-2009 - 13 uur Jeruzalem

Voor de derde dag op rij krijste de wekker ons op een onchristelijk vroeg uur wakker, maar gedisciplineerd kropen we gezwind uit ons warm, stinkend (Noot van de editor: Spreek voor jezelf) nest. Vliegensvlug sprongen we in onze kleren en gewapend met fototoestel en Lonely Planet haastten we ons naar het Armeense kwartier. Na eventjes zoeken kwamen we tenslotte aan bij de St James Cathedral waar een Armeens orthodoxe kloosterling ons vriendelijk in zijn kerk uitnodigde. Tussen een centimetersdik leren doek glipten we de kerk binnen, een circusachtige wereld van diepe religiositeit tegemoet.
Enkele tientallen kloosterlingen gekleed in een wit kleed met overvloedige rode en gulden decoraties schreden binnen en hieven dadelijk Armeense liederen aan. Begeleid door die indrukwekkende vocaliteiten sloften twee andere paters de met tapijten beklede kerk rond, heftig zwaaiend met een wierookvat. Zeven geestelijken, gekleed in effen zwarte pijen en met het bijpassende potske op het hoofd, wandelden een voor een de kerk binnen, placeerden zich net achter het koor en volgden ingetogen de prachtige gezangen. Anderhalf uur lang wisselden gezang, wierook en nog veel meer gezang elkaar af terwijl de kloosterlingen meermaals van adembenemende kledij wisselden.

Na het versterken van de geest eiste ook het spijsverteringsstelsel zijn aandacht. Dwars door het ontwakende Jeruzalem –de vele verkopers stalden hun goederen uit, vaak in hoogtevrees-inducerende en arbeidsintensieve piramides, een dagelijks ritueel- wandelden we terug naar de hostel voor een verkwikkend ontbijt. Enkele gebakken eitjes met tomaatjes gevolgd door enkele kommen cornflakes en bij dit alles enkele glaasjes thee, kortom een goed ontbijtje, later waren we weer gewapend voor een dagje heftig bezoeken. Na nog even de digitale berichten van het thuisfront te checken en de fles water bij te vullen, hingen we de rugzakken –een met twee truien voor de koelte later op de dag en een met de volledige foto-uitrusting van mijn broederlijke wederhelft- om de schouders en vertrokken we dwars door het oude stadscentrum naar de Tempelberg.

Onderweg wandelden we voorbij de Klaagmuur, waar een Bar Mitswa aan de gang was. Dit feest van godsdienstige volwassenheid is een opgelaten familiegebeuren waar heel wat gedanst, gezongen en gegeten wordt. Vrouwen blijken echter niet in dit plaatje te passen, hun rol is beperkt tot aan de andere kant van het hek te proberen toch een glimp van de vrolijkheid op te vangen.
Hoewel het amper 10 uur ’s morgens was stond reeds een heuse rij op ons te wachten aan de ingang van de Tempelberg. Geduldig wachtten we onze beurt af, stapten we voor de zoveelste keer door een metaaldetector –ik ben reeds de tel kwijt- en stapten door een houten tunnel, vol schilden voor de oproerpolitie tegen de wanden, de zeer religieuze berg op. Langs de Al-Aqsa Moskee, die net zoals de meeste monumenten enkel langs de buitenkant te bezichtigen valt, wandelden we naar de Rotskoepel, die met zijn gouden koepel waar ook in Jerusalem de aandacht opeist. Terwijl mijn broer zich volledig uitleefde in een experimenteel fotomoment liep ik even rond het gebouw, gefascineerd door de gouden koepel met de blauwe muren, volledig volgeschreven met Koranteksten. Naast deze prachtige kleurencombinatie –goud en blauw-groen, misschien toch een beetje een te dure smaak- genoot een klasje van de islamschool –een Madrassa in het lokale woordgebruik- volop van een uitstapje.

Na de Rotskoepel was de Olijfberg, de plaats waar Jezus ging bidden na het laatste avondmaal en wat later ook gearresteerd werd, onze volgende culturele halte. Opgejaagd door het onophoudelijk tikken van de klok beklommen we de ongelofelijk steile straatjes in de hoop nog voor 12 uur de Russisch orthodoxe kerk te bereiken, die met zijn gouden ajuinvormige torens al van ver om aandacht schreeuwt. Zoals steeds haalden we de deadline nipt en dus konden we alsnog, uitgeput van het vele klimmen, de kerk langs zowel buiten- als binnenkant bewonderen. Na enkele minuutjes hadden we het geduld van de zuster te veel op de proef gesteld en verzocht ze ons vriendelijk het kerkgebouw te verlaten.
Buitengezet als twee clochards admireerden we nogmaals de buitenkant met zijn 3 trots opstaande fallussymbolen (torens dus eigenlijk). Deze drievuldigheid in beeld brengen bleek echter een zeer moeilijk karwei, na dat mijn broer bij deze trip al meermaals door de knieën ging of op de rug lag voor de ideale foto belandde hij ditmaal in de planten alvorens hij het geheel netjes kon kaderen. De uitgang vinden leverde ook heel wat problemen op, na wat verdwaald rondslenteren wezen twee Russisch orthodoxe zusterkes ons de weg naar buiten.

Het daaropvolgende uur probeerden we vrij tevergeefs een onbereikbare kerk te bezoeken, langs alle kanten zochten we een straatje, hoe klein ook, dat ons naar daar zou kunnen leiden. Gefrustreerd liepen we op en neer, speurden driemaal dezelfde straten af, vroegen de weg aan plaatselijke bewoners, zelfs meermaals, maar toch geraakten we niet verder, die kerktoren bleef ongrijpbaar. Licht prikkelbaar –zou zijn falen als gids hier iets mee te maken hebben- besloot mijn broer de zoektocht stil te leggen.
Tijdens de afdaling stapten we even het joodse kerkhof binnen, een ongelofelijke verzameling graven, sommige zelfs enkele eeuwen oud, die de voet van de berg volledig bedekken. Joden zijn er namelijk van overtuigd dat God hen ter beloning van een goed leven op een dag, de Dag des Oordeels in christelijke termen, het eeuwige leven zal schenken. De begraafplaatsen het dichtste bij de Olijfberg, de locatie waar de Messias zich zou manifesteren, zijn zeer begeerd, velen zijn er van overtuigd dat diegenen voorrang zouden hebben wanneer het er dan uiteindelijk zou op aankomen. Intussen worden vele honderden vierkante meters potentiële woongrond simpelweg verkaveld om er lijken, verpakt in zes planken, te bewaren tot hen het eeuwige leven gegeven wordt (of tot ze doodgewoon volledig weggerot zijn). Voor de volledigheid sprongen we wat later dan ook nog eens het Arabisch kerkhof binnen, de ingang geflankeerd door twee groen (Noot van de editor: Het kleur van de islam) geschilderde doodskisten –puur decoratief laat ons hopen.

Voortgejaagd door een knorrend buikgevoel gingen we op zoek naar iets eetbaars om dat horror vacuüm ter hoogte van de maag te bestrijden. Geleid door onze neus en mijn broers herinnering aan zijn eerste bezoek van de stad, kwamen we bij een gezapig ventje van gezegende leeftijd die ons een heerlijk broodje met gehaktballetjes, tomaat en ajuin op de grill serveerde, volledig afgewerkt met een flinke kwak hummus er bovenop.
Voldaan, voor een tijdje dan toch, zetten we met hernieuwde energie en enthousiasme onze zoektocht naar nog meer culturele hoogtepunten in Jeruzalem verder. St Anne’s Church is een knap staaltje kruisvaardersarchitectuur dat toch een beetje een vreemde eend in de crusadersbijt is door zijn asymmetrische opbouw, ramen verschillen er bijvoorbeeld van grootte. Deze Franse kerk –de Turken doneerden het, in bouwvallige staat, aan de Fransen, als dankbetuiging voor militaire hulp- is bovendien gekend voor zijn uitzonderlijke akoestiek. Dagelijks overspoelen christelijke toeristen, –pelgrims van de moderne tijd op een religieuze reis door the Holy Land- om er met volle overgave christelijke liederen aan te vangen.
Onder de kerk, waar een of twee Nigerianen heftig gesticulerend met armen en hoofd en met de tranen bijna op de wangen God muzikaal aanriepen, bevind zich tenslotte een kapel. Een gegidste groep toeristen stond zich te verdringen aan een uniek brandglasraam –luistervinkend leerden we van de gids dat daarop het joodse huwelijk van Maria en Jozef staat- waar we even later ook een blik konden op werpen –de meeste toeristen wierpen echter geen blikken, maar geld.
Links van de kerk bezichtigden we nog even, een weg banend tussen de hopen diepgelovige toeristen, de Sabethian Pools, althans de ruïneuze overblijfselen ervan. Deze vijvers, tegenwoordig echter volledig droog, dateren nog van de Romeinse overheersing, 2000 jaar geleden.

Op de treden van een pleinachtig herdenkingsmonumentje voor de renovatie van de Via Dolorosa tegenover St Anne’s namen we de Eenzame Planeet ter hand, zetten alle resterende must see’s op een rijtje en deelden de rest van onze dag in. Na dat korte overleg raakte de aandacht van mijn broer echter afgeleid door een tractortje dat gebruikt wordt om het vuilnis in de smalle straatjes van Jeruzalem op te halen, waarop hij dadelijk zijn canon –die lijkt onderhand aan zijn hand vergroeid- liet klikken en flitsen, met aardige resultaten tot gevolg.

Tijdens het overlegmomentje hadden we besloten eens een museumpje mee te pikken en dus wandelden we naar het Armeense stadsgedeelte, waar we het Armeense museum, over de genocide die hun volk in 1917 te verduren kreeg van de Turken, zochten, maar bij aankomst bleek het hele boeltje echter potdicht gesloten te zijn.
Enigszins ontgoocheld in de Lonely Planet die ons verkeerdelijk informeerde schakelden we dus noodgedwongen over op ons noodplan, het zogenaamde plan ‘Museum Tower of David’. Toen we echter bij dit museum, gelegen aan Jaffa Gate, dat de geschiedenis van Jeruzalem vertelt en bovendien heel wat archeologische vondsten huisvest, stond het sluitingsuur reeds voor de deur en vonden we het niet rendabel nog een ticket te kopen.

Enkele dagen geleden waren we ook aan Jaffa Gate geweest, toen nog vergezeld door Jason de Aussie, in een poging de stadswallen eens te bewandelen. De shabbath stak toen echter stokken in de wielen en dus besloten we een tweede poging te wagen. We waren het spreekwoord ‘Derde keer, goeie keer’ te vlug en kochten vlug een ticket. Boven op de poort, het begin van de wandeling, greep een hilarisch tafereel onze aandacht, een volledige verkeerschaos –veroorzaakt door een eigenwijze en egoïstische jood- met heel wat getoeter en frustratie. Vanuit een superieure positie –dit doelt uiteraard enkel op het hoogteverschil- aanschouwden we dit verkeersinfarct, een zwaarbewapende politieagent kreeg de situatie maar niet onder controle omdat iedereen het opportuun achtte zijn zegje te doen, elkaar te verwijten en zelfs zelf het verkeer proberen te regelen.
Na meer dan een kwartier leek het probleem dan toch opgelost te geraken –een file van vele honderden meters was uiteraard onvermijdelijk- en toen was de lol er voor ons wel af en gingen we verder met de muurwandeling. Vele foto’s en een stevige wandeling met heel wat aardige taferelen, voetballende kinderen, het Franciscanenklooster, rommelige tuintjes, een bruisende stad met enthousiaste marktkramers, het was een aangename ervaring, maar aan de voet van de Tempelberg was het toeristisch toegankelijk stuk muur ten einde.

Na een lange dag –we waren onderhand al een goeie dertien uur in het getouw- wandelen, bezoeken en fotograferen begon de vermoeidheid toch te dagen, het was genoeg geweest voor vandaag. We wandelden dus gewoon terug naar onze voorlopige verblijfplaats, ditmaal door het stadscentrum, dat reeds om 18.30 uur zeer doods aandeed.
Onderweg liepen we echter nog langs een christelijk souvenirswinkeltje waar we –vooral mijn broer eigenlijk- het idee kregen een bundeltje kaarsen te kopen, die we dan in Jeruzalem naast Jezus tombe en in Nazareth in de kathedraal boven zijn huis zouden aansteken, om als souvenir aan grand-maman (lees: oma) te offreren. Zo gedacht zo gedaan, zodat we nogmaals in de Holy Sepulcher belandden, waar mijn broer dan nog meer dan een kwartier poogde –dat lag natuurlijk meer aan de vele toeristen die in de weg stonden dan aan mijn broers fotografisch kunnen- een geslaagde foto van Jezus grafje te nemen, tot grote frustratie van de ‘kerkwachters’ die ons omwille van de sluitingstijd probeerden buiten te borstelen.

Alweer geplaagd door het vroege sluitingsuur van menig winkels en kraampjes, moesten we nadien toch even zoeken alvorens het nodige voedsel te vinden. Gewapend met hummus, brood, tomaatjes en verschillende soorten gebakjes –ik trachtte zoveel mogelijk plaatselijk voedsel te testen- gingen we de hostel binnen, maakten wat thee, wasten de tomaatjes en ploften uitgeput en uitgehongerd in de zetel om ons avondmaal dadelijk aan te vallen.
Voldaan, lazen we daarna nog even de elektronische post, bekeken we nog even de digitale krant –standaard.be- om dan eens vroeg te gaan slapen, uitgeput van de voorbije dagen en de grillen van een kwaadaardige wekker.

Geen opmerkingen: