zondag 29 maart 2009
Yes ! Finally !
Sommige extracten (vele uit de Israelische krant Haaretz) zijn werkelijk te schokkend voor woorden ... lees en oordeel voor uzelf, zou ik zeggen.
STROOM VAN ONTHULLINGEN OVER OPTREDEN ISRAELISCH LEGER
BRUSSEL - Israëlische soldaten die op moeders en kinderen schieten. Witte fosfor afgeschoten in burgerwijken. Palestijnse kinderen als menselijk schild. Zeventig dagen na de Gaza-oorlog verschijnt rapport na rapport. De Standaard vergelijkt de beschuldigingen met onze eigen bevindingen van januari, in Gaza.
Van onze redacteur
'Tijdens het Israëlische offensief in de Gaza-strook hebben Israëlische soldaten de opdracht gekregen om ook op hulpverleners te schieten. Dat meldt de Israëlische krant Haaretz. In een van de Palestijnse huizen die door het Israëlische leger waren overgenomen, werd door de bewoner later een briefje teruggevonden met onder meer de woorden: 'Rules of Engagement: open ook het vuur bij hulpverlening'.' (DS 24 maart)
'PHR-Israël ontving rapporten over zestien medische hulpverleners die werden gedood en vijfentwintig die gewond raakten door vuur van het Israëlische leger, allemaal terwijl ze hun medische taken uitvoerden. Verder werden acht ziekenhuizen en 26 eerstehulpposten geraakt door het leger.' (Physicians for Human Rights - Israël, 23 maart)
'Het Israëlische leger heeft in Gaza niet alleen witte fosfor gebruikt in open gebieden als rookscherm voor zijn troepen. Het vuurde geregeld witte fosfor af boven dichtbevolkte gebieden.' (Human Rights Watch, 25 maart)
'Door het feit dat de gevechtszone zo dichtbevolkt was met burgers, konden de wapens die ingezet werden, op geen enkele manier legaal gebruikt worden.' (VN-mensenrechtenraad, 17 maart)
'Drie tienerbroers van de Al-Attar-familie beschreven hoe ze, onder schot gehouden, uit hun huizen werden gehaald en voor Israëlische tanks moesten neerknielen, om Hamas-strijders af te schrikken. Ze werden door Israëlische soldaten in Palestijnse huizen gestuurd. 'Wij moesten eerst gaan', zei de veertienjarige Al'a al-Attar.' (The Guardian, 24 maart)
'1 shot, 2 kills.' ('Een schot, twee doden'. Tekst op T-shirts van Israëlische rekruten, bij een tekening van een zwangere Palestijnse vrouw als schietschijf. Gedocumenteerd door Haaretz).
Zeitoun, 21 januari
'We werden met honderd familieleden samengedreven in een huis, dat de dag erna werd bestookt. Van de honderd stierven er dertig, de jongste was vijf maanden oud', zegt landbouwer Eyad Samouni (28), die zijn vrouw, vader en moeder verloor. Het is januari en we staan in een buitenwijk van Gaza-Stad, Zeitoun. Tanks en bulldozers hebben de landbouwvelden rondom platgewalst, en ook een kippenkwekerij - de stoffelijke resten van vijftigduizend kippen, platgedrukt in hun hokken, verspreiden een verschrikkelijke stank.
Van de grote, betonnen meergezinswoningen staan alleen die overeind die door het Israëlische leger waren ingericht als militaire posten. Muren zijn opengebroken om scherpschuttersposten te installeren, overal liggen kaki waste disposal bags en er staan nog open blikjes 'Galilee Olives'.
Op de muren van de huizen staan graffiti in het Hebreeuws en het Engels. Onder een Israëlische vlag staat 'Gaza, here we are!' Op een andere muur is geschreven 'Arabs need 2 die' (Arabieren moeten sterven) en 'Make war, not peace'.
'Toen de aanval op 3 januari begon, hoorden we tanks en helikopters. Ze begonnen meteen te schieten', zegt Eyad Samouni. 'Toen kwamen de soldaten. Ze gingen eerst het huis van mijn oom binnen, die meteen werd gedood. Ook zijn zoontje van vier schoten ze dood.'
Klopt het verhaal dat Eyad Samouni vertelt? Uit een vergelijking met verhalen van andere mensen in dezelfde buurt lijkt er een patroon op te duiken. Bij de El Helo-familie, verderop, vertelt dochter Rida (23) hoe bij de Israëlische aanval haar vader van 60 meteen werd doodgeschoten. Ze toont de trap waaronder ze schuilden toen het leger kwam binnenvallen, en het bloed van haar vader. Toen de familie daarna het huis probeerde te ontvluchten, werden haar broer van 25 en neefje van één jaar oud doodgeschoten, zegt ze.
De buurtbewoners vertellen hoe burgers met witte vlaggen nog werden beschoten, net zoals ambulances die de gewonden kwamen oppikken.
Vorige week, 19 maart. De Israëlische krant Haaretz brengt getuigenissen van soldaten die er in Zeitoun bij zijn geweest. Een pelotonscommandant liet een familie gaan uit het huis dat zijn soldaten hadden bezet, maar een moeder en haar twee kinderen begrepen zijn orders niet. Een scherpschutter op het dak werd niet verwittigd.
'Hij zag een vrouw en kinderen dichterbij komen, dichter dan de lijn waar volgens zijn orders niemand voorbij mocht. Hij schoot hen meteen neer. Ik denk niet dat hij er zich slecht bij voelde, want vanuit zijn standpunt deed hij zijn werk zoals hem was bevolen.'
Over 'de sfeer in het algemeen' zei een sectiecommandant: 'Ik weet niet hoe het te beschrijven. Het leven van Palestijnen is veel, veel minder belangrijk dan het leven van onze soldaten.'
Shifa-hospitaal, 21 januari
Dokter Bakhtyar Baram (49) is een Iraakse Koerd die al vijftien jaar in een Deens ziekenhuis werkt. Tijdens de oorlog is hij vrijwillig komen helpen in het grote ziekenhuis van Gaza-Stad, Shifa. Baram vertelt over de merkwaardige verwondingen. 'De brandwonden van witte fosfor branden nog uren na, door de spieren heen, tot op het bot. We hebben ook vele patiënten waarvan beide benen zijn weggeblazen door bommen, alsof die ervoor gemaakt zijn. Duitse collega's spreken over DIME-bommen.'
Het Israëlische leger ontkende tijdens de oorlog eerst staalhard dat witte fosfor-bommen werden gebruikt. Daarna werd gezegd dat die bommen alleen werden gebruikt 'overeenkomstig het internationale recht'. In dat geval zouden de brandbommen zijn gebruikt in open terrein, als rookscherm. Maar in Gaza werden ze ook gebruikt in dichtbebouwde wijken. Ze troffen zelfs een opslagplaats en school van de Verenigde Naties. Amnesty International meent, in een rapport van 25 maart, over voldoende bewijzen te beschikken om te spreken over oorlogsmisdaden.
Wat de 'vreemde bommen' van dokter Baram betreft: de VN-mensenrechtenraad beschreef op 17 maart het 'wettelijk dubieus gebruik van wapens zoals (...) Dense Inert Metal Explosives (DIME), die intense explosies op een kleine oppervlakte veroorzaken en die lichaamsdelen uiteenrijten.'
Hoeveel doden vielen er uiteindelijk in de Gaza-oorlog? Aan Israëlische zijde vielen er dertien: drie burgers die werden gedood door Hamas-raketten en tien soldaten. Aan Palestijnse zijde spreekt het Israëlische leger nu over 1.166 doden, onder wie 709 Hamas-militanten (politieagenten inbegrepen) en 295 burgers, van wie 89 minderjarigen en 49 vrouwen.
Het Palestijnse Centrum voor de Mensenrechten, dat alle doden met naam en leeftijd noemt op het internet, zegt dat er 1.414 Palestijnen zijn gedood, van wie 236 Hamas-strijders, 255 politieagenten, en 926 burgers - onder wie 313 kinderen en 116 vrouwen.
Gevraagd naar een reactie op de beschuldigingen van oorlogsmisdaden, zei de stafchef van het Israëlische leger, Gabi Ashkenazi, deze week: 'Ik geloof niet dat het Israëlische leger burgers in Gaza in koelen bloede kwaad heeft gedaan'. De minister van Defensie, Ehud Barak, noemde zijn leger 'moreel het meest hoogstaande leger ter wereld.'
woensdag 25 maart 2009
My kingdom for a vaccination
Na vergeefse pogingen te hebben ondernomen in Aswan en Luxor, zet ik mijn zoektocht naar een gelekoorts-vaccin verder in Qena, als tussenstop naar de Tempel van Hathor in Dendara.
Een fietser ziet me even zoeken wanneer ik het treinstation uitstap - probeer maar eens iets te vinden wanneer je maar een half adres hebt, geen degelijke kaart en straatnaambordjes slechts spaarzaam aangebracht zijn - en biedt zijn hulp aan. Hij is duidelijk op weg naar school, maar besluit gewoon af te stappen en mij de weg te tonen ... of beter, samen met mij de weg te zoeken. We geraken er uiteindelijk, vinden zelfs de verantwoordelijk, maar guess what ? Weer geen vaccin natuurlijk. Maar ze zouden het wel in Aswan en Luxor hebben ...
Ik laat het niet al te veel aan mijn hart komen en ga me 3 uur onderdompelen in het oude Egypte - dat vind je tenminste waar de gids zegt dat het ligt ! De tempel van Hathor aldaar is een prachtig bewaard exemplaar, dat maar geen einde kent voorwaar. Na een schitterende eerste zaal met mooi geconserveerde, kleurrijke plafondschilderingen - dank aan de vriendelijke restaurateur die me de stellingen liet beklimmen om close-up foto's van het restauratiewerk te nemen ! - zoek ik mijn weg door een hele rij kamers, trappen en gangen, van het dak tot de ondergrondse tunnels bedekt in hierogliefen en reliefs.
De treintabellen laten me niet toe nog wat verder te reizen voor een bezoek aan Abydos, dus terug in Luxor verdrijf ik de tijd met het herlezen van de Eenzame Planeet over het Suez-kanaal en Alexandrie, eindelijk wat foto's online zetten en praten met de dakterras-uitbater in de hostel - die me de gratis zonsondergang-thee serveert, zelfs nadat ik deze ochtend heb uitgecheckt.
Na Qena heen en terug met goedkope locale treinen te hebben afgelegd, ben ik voor de reis naar Cairo niet van plan toe te geven aan het spelletje dat de spoorweg-authoriteiten telkens weer met ons proberen te spelen. De redelijk geprijsde 2de klas-tickets worden enkel aan Egyptenaren verkocht, terwijl de toeristen het 4-voudige mogen ophoesten voor een 1ste klas-zetel. Wanneer je dan - uitgave-bewust - een goedkoper ticket probeert te bemachtigen, krijg je arrogant te horen dat er maar 1 trein is, met enkel 1ste klas.
Intussen weet ik dat er een andere trein is en dus spring ik gewoon aan boord van deze, waar ik zowat de enige toerist ben - hun spelletje lijkt te werken ... Ticket aan boord kopen, plaats vinden, plaats verliezen omdat iemand die stoel gereserveerd heeft, 2de klas helemaal vol ... en zo toch de nacht in 1ste klas doorbrengen maar er niet voor betalen. Heerlijk toch ?
dinsdag 24 maart 2009
Encounters with Luxorian locals
Het had uit de mond - of beter, pen - van wijlen Claus kunnen komen na een bezoek aan dit Noord-Afrikaanse doch eerder Midden-Oostelijke land, maar het is de perfecte slagzin voor deze dag in Luxor.
Over een week vlieg ik naar Ethiopie, dus na mijn was te hebben gedaan (een van de vloeken van de langetermijn-reiziger), start ik de (namid)dag met een bezoekje aan het Luxor International Hospital, op zoek naar een gelekoorts-vaccin. Een kortstondig moment van euforische blijdschap - "Yes we have" - wordt genadeloos hard de grond ingeboord wanneer blijkt dat het vaccin toch niet voorradig is ... de lieve dame had verstaan dat ik een fax wou versturen !
Een dokter wordt erbij geroepen en voor ik het weet, staat hij een hele rij telefoontjes af te werken om uit te vissen waar mijn vaccin zich schuilhoudt. Ten slotte weet hij me te vertellen dat de snoodaard niet te vinden is in Luxor, omdat gele koorts hier geen endemische ziekte is - was ik nu ook wel al achter gekomen - maar 60 kilometer naar het noorden zou het Health Office in Qena het wel hebben. Wil het toeval nu net dat ik morgen toch al die richting uit wou om Dendara te bezoeken !
Sjoekran ya-duktur Karim !
10 minuutjes later stap ik met mijn fiets op de ferry naar de Westoever, na enkele motorboot-kapiteins te hebben moeten afslaan die me verzekerden - of dat toch probeerden - dat ik de fiets niet aan boord zou kunnen nemen en dus maar beter 10 keer zoveel betaalde om met hun bootje over te steken. Zoals op voorhand geinformeerd, is dit uiteraard wel mogelijk - dit, lieve NMBS, zonder enige toeslag ! - en eenmaal aan de overkant peddel ik gezapig naar de tempel van Medinat Habu.
Vandaar trek ik verder naar het Ramesseum, de begrafenistempel van Ramses II. Door zijn symptomatische, van slechte smaak getuigende keuze voor goedkope bouwmaterialen staat ook van dit monument nog maar weinig overeind ... maar dat is juist waar het bekend voor geworden is: de omgevallen kolos van Ramses.
Na sluitingstijd word ik door een groepje jongeren uitgenodigd voor een partijtje stofvoetbal op het aardeveldje pal tegen de Eerste Pyloon van de tempel. We trappen er lustig op los tegen de ondergaande zon, omringd door eindeloze suikerriet-velden en millenia-oude ruines ... wat me een wasbeurt voor mijn broek zal kosten vanavond !
Tegen zonsondergang ga ik op zoek naar een geschikte plek voor een mooie foto - en vind die op het dak van een van de nabijgelegen modderbakstenen huisjes, compleet met zachte Arabische muziek op de achtergrond en een glas warme thee - niet te heet gedronken, de recente resultaten van Iraanse geleerden inzake het verhoogde risico op keelkanker indachtig zijnde. Schitterend uitzicht over de groene velden, de restanten van de tempel en de Thebaanse bergen !
Op de weg terug loop ik even - dat was toch de bedoeling - binnen in een winkel voor waterzuiveringssystemen. Ik wil tabletten, hij raadt een filter aan, dus we raken het niet eens over een aankoop ... maar wel aan de praat en de thee !
woensdag 4 maart 2009
Nocturnal mountaineering
Eindelijk nachtrust ! Na 40 uur in het getouw te zijn, is de tijd gekomen om het stil te leggen.
Deze dubbele dag begon zoals gisteren aangekondigd met een duik in het hotelzwembad, gevolgd door een aanval op het ontbijtbuffet, waar een chef omeletjes en pannenkoeken op aanvraag maakt. In tussentijd had iemand de busmaatschappij gebeld om hen te vragen een extra halte in de reisroute in te bouwen: smack tegenover het hotel. Zo hoef ik niet terug naar de grensovergang en kan ik permanent de entry fee ontlopen.
Twee uur later stap ik de Penguin Village in Dahab binnen. Een extra nacht (ik zou hier pas vandaag aankomen) is snel geregeld en na mijn baggage te hebben gedropt, ga ik op zoek naar een internetcafe. De overnachting is nog sneller weer gecancelled wanneer ik along the way Wei (Singaporese, ontmoet met broertje in Petra en op een reis rond de halve wereld) in een beach bar zie zitten: van het een komt het ander en ik besluit hen te vervoegen op de eerstkomende nachtelijke beklimming van de Sinai-berg, na eerst te genieten van fried calamari.
Na het obligate glas thee en een rit van 2 uur de Sinai-woestijn in, bereiken we de voet van de gelijknamige berg. Wat extra kleren aantrekken, de grote Jordaanse kuffiyeh in Bedoein-fashion om het hoofd en met een groepje van een 14-tal mensen vatten we de tocht naar boven aan – het is 1u30 ‘s nachts.
Met de stralen van de halvemaan om ons pad bij te lichten werken we ons gestaag een weg naar boven. Op geregeld intervallen wordt halt gehouden om de innerlijke mens te versterken en de complete stilte op de berg te ervaren – afgezien van de sporadische doch nimmer beantwoorde vraag “Camel, sir ?” en de knarsende wieltjes van een 5 liter-fles water in een trolley die de Flying Dutchman mee naar boven poogt te sleuren.
Bijna 3 uur hogerop scheiden nog slechts 750 besneeuwde treden ons van de top. We overbruggen deze laatste hindernis, bekomen een halfuurtje in de resthouse net onder het eindpunt en begeven ons dan weer naar buiten om de allereerste glimpen van de opgaande zon op te vangen – en ons hopelijk een beetje te kunnen ontdooien met haar warmte.
Een dichte wolkenband ligt lui op de horizon, zich loom rond de enkele uitstekende toppen krullend. Langzaam kleurt die deken bloedrood, tergend geleidelijk overgaand in oranje, geel, en blauw naarmate men hoger kijkt. De zon zelf laat bijna ergerlijk lang op zich wachten, maar breekt dan uiteindelijk toch door: een vurige oranje bal steekt – eerst aarzelend en dan met steeds meer zelfvertrouwen – haar kop boven de wolkenlaag uit en doet de hele bergtop in een warme gloed baden. Felle stralen boren zich door de lichte mist die zich boven de vallei heeft ontwikkeld en doen ons huiveren van plezier na deze lange, koude nacht.
Eenmaal de zon volledig vantussen de wolken is gekropen, verleggen we onze aandacht naar de mensen rondom ons. Vanuit het niets is een groep Nigeriaanse pelgrims opgedoken die, in vervoering gebracht door de gewijde geschiedenis van deze plek en de wondermooie zonsopgang, in bidden uitbarsten. Geknield en gebogen over de rotsreling, gehurkt tegen een muurtje of rechtopstaand en met wijde bewegingen de vallei omarmend, danken ze hun Schepper voor zijn goedheid jegens Nigeria, de kracht die hen heeft toegelaten de top te hebben bereikt, de vele prachtige mensen die ze op hun tocht ontmoet hebben en ga zo maar door. Een fascinerende streling voor het oog en oor om te zien hoe deze mensen vol overgave opgaan in hun geloof.
maandag 2 maart 2009
Next stop: Egypt
HAMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM !
Na meer dan 3 maanden tussen de Joden en moslims te hebben geleefd en te moeten vaststellen dat velen zich zelfs niets kunnen voorstellen bij het woord "varken" (in het Engels of Arabisch dan natuurlijk, wijsneus), heb ik zojuist de heerlijke sensatie beleefd van een stukje ham dat zachtjes wegsmelt op je tong, die particuliere mild zoute smaak achterlatend...
"Wat te fuk" zal de aandachtige lezer zich afvragen; "ging die lijntrekker niet naar Egypte ?" "En is dat dan geen moslimland meer ?" Een woordje uitleg is hier misschien op zijn plaats...
Deze ochtend, na een date op het strand en een bezoekje aan de Egyptische ambassade waar mij de spoedprocedure ontzegd werd - dus eerder deze middag - heb ik Tel Aviv en Israel verlaten, op weg naar Egypte. Na even zoeken en proberen toch aan Egyptische ponden geraakt en met vernieuwde bagage de bus opgestapt. Onderwg 2 North Dakotanen ontmoet die 2 jaar ontwikkelingsweerk gaan verrichten in Uganda - Jeremy & Tamara, misschien kom ik ze er nog wel tegen...
Opnieuw zonder ook maar 1 vraag het land uitgewandeld (en opnieuw die vreselijke exit fee betalend) en fluitend Egypte binnengetrokken. Terwijl mijn handbagage werd doorsnuffeld, wou een snuggere douanier eens checken of ik wel degelijk fotografie had onderricht in Nablus en vroeg hij me om richtlijnen om een goeie foto van zijn collega te nemen. Ik slaagde blijkbaar voor de test, want mijn grote rugzak mocht ongeopend binnen. Volgende stap: een visa voor heel Egypte geregeld krijgen. Normaal dien je dat op voorhand te doen, maar toen ik daar achterkwam, was het al te laat om mijn reisplannen te wijzigen (en daarenboven zei het mij niet veel extra tijd door te brengen in Tel Aviv of Eilat, wachtend op het tikken van de bureaucratische raderen). Mijn situatie aan de Immigratie-officier uitgelegd, hem een tour-operator laten bellen voor een aanbevelingsbrief en 15 minuten later was ik in het bezit van mijn all Egypt-visum.
Tijd om richting Paradise-camp te trekken, mij aangeraden door een vrijwilligster bij Project Hope. Het zijn echter rustige tijden hier in de Sinai, waardoor een wachttijd voor de bus zich aan mij opdringt: wachten op 13 mede-passagiers op een moment dat er alleen pre-packaged tourists langskomen en dan E£50 betalen (vraagprijs uiteraard, maar mijn afding-positie is hier vrij slecht) of direct vertrekken en het dubbele betalen...
Alvorens bij gebrek aan alternatief (of het zou een nachtje Hilton moeten zij !) toe te geven, begeef ik mij toch even naar de tourist police. Kwetie van de chauffeur te tonen dat ik mij niet zomaar laat afzetten, maar vooral in de hoop er iemand te vinden met een voldoende kennis van het Engels die me kan helpen aan informatie over de bus voor morgen. Tegenslag opnieuw: Taba - St. Katherine rijdt niet en Nuweiba/Dahab - St. Katherine zijn afgeschaft wegens geen volk om de Sinai in te trekken, het weer zou er te slecht zijn. Komt daar bovenop nog dat ik morgen terug zou moeten komen omdat de bus naar Dahab vanaan de grens vertrekt ... je ziet de teller al lopen ! E£100 heen, E£30 overnachting en weer E£100 terug: E£230 voor een nachtje in een low key beach camp, er zijn grenzen - zelfs met E£7 per euro.
Intussen zit ik thee te drinken met de Generaal van de politie in de Taba-regio en die stelt me voor een hotel te boeken in de buurt. Na even onderhandelen bekomt hij een korting van 50% voor mij: $38 of E£220 voor een 2-persoonskamer inclusief avondeten, ontbijt en shuttle naar het busstation indien gewenst. Mij oppikken aan het commissariaat doen ze net niet, maar ik kan gerust met de Generaal meerijden aangezien hij daar ook verblijft.
Onderweg stoppen we een aantal keer om de dagrapporteren door te nemen en af te tekenen en toont hij mij de controle-post waar elke toerist de entry fee van E£63 dient te betalen ... met elke toerist, maar niet met deze tist: als passagier van de Generaal word ik daar uiteraard van vrijgesteld. Een aangename financiele opsteker op deze anders wel peperdure dag: 70 NIS voor de bus naar Eilat, 35 NIS voor de taxi naar de grens, 95 NIS voor de Israelische 'rot op-premie', E£280 voor mijn visum en E£220 voor de overnachting ... alles samen zo'n 110 euro.
En zo komt het dat ik net voor het eerst in 3 maanden mijn tanden in een stukje ham heb gezet. Na heel de dag bijna niets te hebben gegeten, ben ik nu eens serieus misbruik aan het maken van hun buffet ... maar dat zwem ik er morgen wel weer af in het buitenzwembad, na een verkwikkende nachtrust en net voor het ontbijtbuffet.
Daarna gaat het de budget-tour op voor 4 tot 5 weken, maar dit kan tellen als stevige start in Egypte !
zondag 1 maart 2009
Message to my brother
Voila, het is voorbij ... broertje zit momenteel op het vliegtuig terug naar huis en ik zit in Tel Aviv, in transit naar Egypte.
Enkele weken geleen kwam de kleine met het idee zijn krokusvakantie hier te komen versmijten. Fijn, zult u denken, maar het was meer dan fijn ! Het weer was 1 dag op 2 tegendraads, Bethlehem en Caesarea (ja, opnieuw !) vielen in het water en wij dan weer niet, maar voor de rest was onze eerste reis samen een groot succes. We gingen (terug) naar Petra, kamden de gehele oude stad van Jeruzalem uit, schuilden voor de regen in Nablus, gingen de religieuse tour op in Nazareth en werkten voor school bij het graf van Yasser Arafat in Ramallah.
Tijdens al dit kwam het niet 1 keer tot woorden, twist, onenigheid of handgemeen ... zelfs de 'broquet op u oog' die we elkaar op de luchthaven hadden beloofd, werd op het laatste moment omgezet in een knuffel.
Over 1 week vertoef ik opnieuw in aangenaam familiegezelschap met mijn neef, maar vanavond zeg ik (en ik weet, het heeft lang geduurd): "Ik zal je missen, broer."
donderdag 26 februari 2009
Where are the brothers (Dag 7 - 8)
Vandaag heb ik aan den lijve ondervonden dat niet alle zegswijzen de waarheid in zich meedragen. ‘De ochtendstond geeft goud in de mond’ is een schandelijke leugen, wanneer je om 5.30 door scherp wekkergepiep gewekt wordt is het enige dat je mond doet overvloedig veel geeuwen, maar van goud is dan absoluut geen sprake. Gehaast sprongen we in onze kleren, hezen we onze rugzakken op de rug, liepen we met 3 treden tegelijk de trap op en probeerden we bovenal de honger te verdringen.
Boven stonden nog twee andere slaperige reizigers te wachten, want de avond er voor hadden we afgesproken de reis naar Jeruzalem samen te maken. Vergezeld door een van de Aziatische tafelgenotes van de dag ervoor en een Italiaanse sloften we naar het busstation, enkele minuutjes wandelen verder.
De bus was uiteraard nog niet te bespeuren, met een knorrende maag en een niet te onderdrukken drang te gapen en geeuwen wachtten we af, maar na een twintigtal minuutjes kwam onze bus –een fancy mercedes-benz minibusje warempel- dan toch de parking opgereden. De Italiaanse medereizigster stak de resten van haar ontbijt in haar rugzak, we stapelden onze bagage in de krappe koffer en smeerden ons uit op de achterbank in de hoop spoedig de zoete dromen van nog niet zo lang geleden te kunnen hervatten. De chauffeur maakte nog eventjes een ommetje om een vriend op te pikken –ondertussen bleef ik maar proberen om een goede slaaphouding te vinden, maar tevergeefs- om dan na een halfuurtje rijden verwarrend genoeg nogmaals langs het busstation te passeren –Arabian transport, I’ll never understand that shit.
Na een valse start verliep de tocht naar de grens vrij vlot, jammer genoeg vond ik door een onophoudelijke stroom van gebrekkig Engels-Italiaans getater de weg naar dromenland niet terug. Bij aankomst was ik nog steeds hongerig en indien zo mogelijk nog vermoeider en ik had zelfs geen tandenstokers bij om mijn ogen open te houden!
Vlot doorliepen we de Jordaanse grens, we deden in de rapte een metaaldetectortje en bij de paspoortcontrole kregen we zelf een theeachtige drank aangeboden. Begeleid door een gezellige babbel met de douaneambtenaren genoten we van het glaasje warm –ook deze naam is mijn goudvisgeheugen ontglipt.
Na de nodige stempels en zegeltjes te hebben ontvangen namen we afscheid en wandelden we, vergezeld door de Italiaanse van in het busje, door het niemandsland naar Israël, waar de vlag met de blauwe Davidsster verderfelijk trots stond te wapperen.
De Israëlische grens is echter steeds weer een beproeving, ook nu weer zagen de Israëli’s ons niet graag komen, alsof sommige daden en maatregelen moeten afgeschermd blijven voor toeristen en de internationale gemeenschap. Om te beginnen kregen we de zoveelste metaaldetector te verduren, maar ditmaal onderging ons hele hebben en houden daarenboven een strikte controle. De volledige inhoud van onze rugzakken werd uitgekieperd en minutieus nagezien, zelfs in mijn vuile onderbroeken en sokken werd er geroefeld en ieder paspoort werd onderzocht op sporen van buskruit. Enkele struikelblokken waren potjes zand, souvenirs voor een Palestijnse Belg, die blijkbaar verdacht veel op buskruit leken en een doosje met de basic farmacie van mijn broer.
Na het onderzoek kregen we de toestemming alles weer zelf op te bergen. Lichtjes gefrustreerd vertrokken we naar de volgende halte, de paspoortcontrole.
Na een haastige blik in mijn paspoort kwamen al vlug de eerste vragen, 'Wat kom je doen in Israël', 'Waarom was je in Jordanië', en meermaals ‘Wat is de naam van je broer, je vader en grootvader’ – bij deze laatste proberen ze je enkel op een al te lange aarzeling te betrappen. De ietwat problematischere vragen betroffen echter de kuffiyeh die nog steeds mijn hals sierde, we hadden evengoed een welgemeende middelvinger kunnen opsteken. De nodige improvisatie –zeggen dat je in Palestina was, kost je algauw enkele uren ondervraging- zorgde echter voor een vrij snelle afhandeling van mijn paspoort, maar dan was mijn broertje –af en toe toch nog eens benadrukken dat ik hem letterlijk overstijg- aan de beurt.
Zoals duizenden anderen hem al voordeden stak hij zijn Belgisch paspoort door de gleuf naar de nors kijkende Israëlische soldate aan de andere kant van het loket. Zij, zijn paspoort amper een blik waardig gunnend, gooide het naar een collega en vertrouwde hem toe, vervuld van leedvermaak, even op het bankje enkele meters verder te wachten. De Italiaanse kreeg na wat taalproblemen, haar Engels was echt wel ondermaats, hetzelfde verdict te horen.
Wat nodeloos wachten later –ze gingen gewoon een nicotineverzadigd stokje kanker inhaleren- kreeg mijn broederlijke reisleider zijn paspoort terug. Nog steeds met een pijnlijk lege maag stonden we nu voor een dilemma: ons buikgevoel volgen om zo nog voor de bus naar Jerusalem iets achter de kiezen te hebben of op de Italiaanse wachten en ze eventueel nog wat uit de nood helpen bij mogelijke taalproblemen. Vriendelijk als we zijn bleven we nog eventjes wachten, dit had als extra voordeel dat we dan de taxi naar het busstation zouden kunnen delen. Uiteindelijk kreeg ze haar paspoort toch terug en dankzij de hulp van een bemoeiziek Joods-Amerikaans koppel haalden we de bus toch nog nipt.
Krap gezeteld in een overvolle bus genoten we van een broodje dat we nog net konden mee grabbelen in het busstation. Absoluut niet onder de indruk van de plaatselijke broodsmeerkunsten probeerden we nog wat slaap in te halen en ook nu weer vond Mathieu frustrerend genoeg de weg naar dromenland verassend vlot. Na wat tevergeefs te dommelen besloot ik nog wat te grasduinen in de Lonely Planet, want een mens is nooit te moe om iets bij te leren.
Iets minder dan 5 uur later kwamen we in Jeruzalem toe, waar mijn stramme knoken uit hun al te krappe positie bevrijd werden. We staken de straat over, naar de volgende bus, die ons dichter naar de Damascus Gate zou brengen. Daar aangekomen legden we de laatste meters naar het New Palm Hostel te voet af.
Om amper 3 uur ‘s middags checkten we ons, na twee dagen afwezigheid, weer in, haalden we de bagage die we bij de Palestijnse doctoraatsstudente in bewaring gaven terug op, doorbladerden we eventjes onze inbox, die ook nu weer bulkte van de e-mails van het thuisfront, vulden we een fles water en trokken de stad in.
Eerst en vooral zochten we een snelle hap om onze lege magen even vol te tanken, net als bij mijn eerste kennismaking met Jeruzalem gaven we ook nu weer toe aan de smakelijk lachende falafels in het kraampje aan het eind van de straat. Met 2 heerlijke falafels in mijn hand –Mathieu had alweer zijn handen vol met foto’s trekken– gingen we op weg naar het Armeense stadsgedeelte, waar we voor 17 uur, sluitingsuur dus, nog enkele bezienswaardigheden wilden aandoen.
Bijna bij het Coenaculum aangekomen leken we wat verdwaald en klampte een vriendelijke Israëliet –het scheen alweer vlug een illusie te zijn, hij was gewoon een gids die ons geld wou aftroggelen – ons aan. Hij begon een praatje en wees ons de weg, maar direct daarna begon hij over geld. Als een ware ervaringsdeskundige wimpelde mijn broer hem af en gingen we binnen in het sobere gebouw, verzwolgen in een flitsende groep toeristen (lees: Japanners).
Ontgoocheld liepen we enkele kale kamers door, waar Jezus zijn laatste avondmaal zou binnengepropt hebben. De Lonely Planet vertrouwde ons toe dat daarboven de tombe van de historische koning David zou liggen, maar een tweede ontgoocheling overviel ons al vlug, ook hier was weer niets te zien. Geleid door de stroom spleetogige toeristen kwamen we op het dak van het aanpalende gebouw terecht waar de schotelantenne-intensiteit in het prachtige panorama nogmaals de Joods-Palestijnse ongelijkheid blootlegde. Het Joodse en rechtse stadsdeel is sporadisch bezaaid door televisieantennes, terwijl het Arabische gedeelte, waar vele duizenden mensen meer op dezelfde oppervlakte opeen gepropt leven, werkelijk overwoekerd is door parabolische ontvangers.
De toeristen nog steeds volgend kwamen we, na het noodzakelijke fotomoment uiteraard, plotseling weer op straat terecht, waar de volgende groep toeristen de lokale economie al volop een nieuwe kapitaalinjectie gaf door allerhande souvenirs in te slaan. Anti-toeristisch als we zijn liepen we de kudde straal voorbij, gehaast op weg naar de Church of St Peter in Gallicantu in de hoop nog net voor sluitingsuur binnen te glippen.
We werden de laatste bezoekers die zonnige dag en wandelden de kerk binnen met de klokken die 5 uur luidden op de achtergrond. De plaats waar Petrus enkele duizenden jaren geleden Jezus driemaal zou verraden hebben om dan door een haan terug met zijn 2 voeten op de grond gesmakt te worden (Galli cantu voor de klassiek geletterden), is intussen veranderd in een prachtige kerk. Rijk versierd met reusachtige mozaïeken en heel wat bladgoud schittert de kerk langs zowel binnen- als buitenkant, maar het gebouw had nog meer voor ons in petto. Onder de hoofdkerk bevinden zich naast enkele nissen waar nog enkele resten van het huis van de hogepriester die Jezus veroordeelde als de kerker waar Jezus een nacht zou hebben doorgebracht te zien zijn als ook nog een tweede kerk. Na dit alles grondig bewonderd te hebben, stapten we richting uitgang, deze was helaas al gesloten. Vol stoutmoedige overgave slingerde mijn broer zich als een aap –zijn ware aard komt dan toch naar boven- over het hek, maar alvorens ik de tijd had de klim aan te vangen, gleed het hek elegant open. Ik stapte simpelweg naar buiten, zonder me aan halsbrekende toeren te wagen.
Geplaagd door het onzinnig vroege sluitingsuur van de stad Jerusalem –na 17 uur waan je je in een spookstad- wandelden we eenzaam langs de Via Dolorosa, waar alle staties al gesloten waren, huiswaarts. Op weg naar Jaffa Gate stapten we een van de weinige deuren die nog niet gesloten was binnen, de Church of the Holy Sepulcher. Deze religieuze mengeling van christelijke stromingen leverde een boeiende kakofonie van stijlen op waar bovendien nog enkele uitzonderlijke relicten gehuisvest zijn. Zo ligt pal voor de ingang, meestal schuilgaand onder een hoop christelijke fundamentalisten die zichzelf volledig verliezen in hun gebeden, de steen waarop Jezus Christus gebalsemd zou zijn –de Lonely Planet wist ons echter te vertellen dat de steen er pas gelegd geweest is in de jaren 1800, wat toch wel vraagtekens achter de authenticiteit zet. Wat verder ligt echter de natte droom van elke relictenjager, de tombe van Jezus, een mastodont grafmonument met een overvloed aan wierookvaatjes en kaarsen, dat we zelf even langs de binnenkant konden bezichtigen, geflankeerd door twee van de vele diepgelovige Polen die dagelijks in Jeruzalem en omstreken worden gedropt.
Terug buiten wachten we nog even voor een stukje folklore, maar de moslim die volgens de traditie kerk moet afsluiten –om conflicten binnen de christelijke gemeenschap te vermijden- liet al te lang op zich wachten waarop we besloten het overgewaardeerde tafereel waarbij de kerk op een haast rituele wijze wordt op slot gedaan aan ons te laten voorbijgaan.
Enigszins gefrustreerd door de vele Oostblokkers die zonder enig nadenken alles filmden en fotografeerden en bij het minste in religieuze extase gingen, wandelden we verder naar Jaffa Gate en stapten er het eerste beste supermarktachtige winkeltje binnen maar niet veel later kwamen we wat ontgoocheld en met betrekkelijk lege handen weer buiten. Brood of hummus waren er niet te vinden, dus wandelden we noodgedwongen verder naar de Damuscus Gate, waar we wel nog de levensnoodzakelijke voedingsmiddelen konden kopen. We vonden er een doos hummus, de fantastische 850 gr verpakking, brood en zelfs een plaatselijke specialiteit, een hompje zeer gesuikerde sesampasta, waarlijk een blokje pure diabetes en in het fruitwinkeltje dat de ingang van onze hostel camoufleert schaften we ons tenslotte nog wat kerstomaatjes en eieren aan.
De handen vol heerlijk voedsel stapten we onze hostel binnen en begonnen we het avondmaal klaar te maken (lees: de tomaatjes spoelen en een beetje thee maken). Uitgeput smeten we ons in de zetel met een tafel gevuld met brood, hummus, tomaatjes en thee voor ons en Alzjazeera International op de achtergrond.
Het spijsverteringsstelsel gevuld met overheerlijke hummus begonnen we even te mijmeren over wat we de daarop volgende dag konden bezichtigen. De Eenzame Planeet vertrouwde ons toe dat de Armeense kathedraal enkel te bezichtigen is tijdens de misvieringen van de kloosterlingen, om 6.00 ’s morgens. Dapper besloten we de viering bij te wonen en dan de rest van de dag aan de Tempel- en Olijfberg te wijden.
Dag 8, 26-02-2009 - 13 uur Jeruzalem
Voor de derde dag op rij krijste de wekker ons op een onchristelijk vroeg uur wakker, maar gedisciplineerd kropen we gezwind uit ons warm, stinkend (Noot van de editor: Spreek voor jezelf) nest. Vliegensvlug sprongen we in onze kleren en gewapend met fototoestel en Lonely Planet haastten we ons naar het Armeense kwartier. Na eventjes zoeken kwamen we tenslotte aan bij de St James Cathedral waar een Armeens orthodoxe kloosterling ons vriendelijk in zijn kerk uitnodigde. Tussen een centimetersdik leren doek glipten we de kerk binnen, een circusachtige wereld van diepe religiositeit tegemoet.
Enkele tientallen kloosterlingen gekleed in een wit kleed met overvloedige rode en gulden decoraties schreden binnen en hieven dadelijk Armeense liederen aan. Begeleid door die indrukwekkende vocaliteiten sloften twee andere paters de met tapijten beklede kerk rond, heftig zwaaiend met een wierookvat. Zeven geestelijken, gekleed in effen zwarte pijen en met het bijpassende potske op het hoofd, wandelden een voor een de kerk binnen, placeerden zich net achter het koor en volgden ingetogen de prachtige gezangen. Anderhalf uur lang wisselden gezang, wierook en nog veel meer gezang elkaar af terwijl de kloosterlingen meermaals van adembenemende kledij wisselden.
Na het versterken van de geest eiste ook het spijsverteringsstelsel zijn aandacht. Dwars door het ontwakende Jeruzalem –de vele verkopers stalden hun goederen uit, vaak in hoogtevrees-inducerende en arbeidsintensieve piramides, een dagelijks ritueel- wandelden we terug naar de hostel voor een verkwikkend ontbijt. Enkele gebakken eitjes met tomaatjes gevolgd door enkele kommen cornflakes en bij dit alles enkele glaasjes thee, kortom een goed ontbijtje, later waren we weer gewapend voor een dagje heftig bezoeken. Na nog even de digitale berichten van het thuisfront te checken en de fles water bij te vullen, hingen we de rugzakken –een met twee truien voor de koelte later op de dag en een met de volledige foto-uitrusting van mijn broederlijke wederhelft- om de schouders en vertrokken we dwars door het oude stadscentrum naar de Tempelberg.
Onderweg wandelden we voorbij de Klaagmuur, waar een Bar Mitswa aan de gang was. Dit feest van godsdienstige volwassenheid is een opgelaten familiegebeuren waar heel wat gedanst, gezongen en gegeten wordt. Vrouwen blijken echter niet in dit plaatje te passen, hun rol is beperkt tot aan de andere kant van het hek te proberen toch een glimp van de vrolijkheid op te vangen.
Hoewel het amper 10 uur ’s morgens was stond reeds een heuse rij op ons te wachten aan de ingang van de Tempelberg. Geduldig wachtten we onze beurt af, stapten we voor de zoveelste keer door een metaaldetector –ik ben reeds de tel kwijt- en stapten door een houten tunnel, vol schilden voor de oproerpolitie tegen de wanden, de zeer religieuze berg op. Langs de Al-Aqsa Moskee, die net zoals de meeste monumenten enkel langs de buitenkant te bezichtigen valt, wandelden we naar de Rotskoepel, die met zijn gouden koepel waar ook in Jerusalem de aandacht opeist. Terwijl mijn broer zich volledig uitleefde in een experimenteel fotomoment liep ik even rond het gebouw, gefascineerd door de gouden koepel met de blauwe muren, volledig volgeschreven met Koranteksten. Naast deze prachtige kleurencombinatie –goud en blauw-groen, misschien toch een beetje een te dure smaak- genoot een klasje van de islamschool –een Madrassa in het lokale woordgebruik- volop van een uitstapje.
Na de Rotskoepel was de Olijfberg, de plaats waar Jezus ging bidden na het laatste avondmaal en wat later ook gearresteerd werd, onze volgende culturele halte. Opgejaagd door het onophoudelijk tikken van de klok beklommen we de ongelofelijk steile straatjes in de hoop nog voor 12 uur de Russisch orthodoxe kerk te bereiken, die met zijn gouden ajuinvormige torens al van ver om aandacht schreeuwt. Zoals steeds haalden we de deadline nipt en dus konden we alsnog, uitgeput van het vele klimmen, de kerk langs zowel buiten- als binnenkant bewonderen. Na enkele minuutjes hadden we het geduld van de zuster te veel op de proef gesteld en verzocht ze ons vriendelijk het kerkgebouw te verlaten.
Buitengezet als twee clochards admireerden we nogmaals de buitenkant met zijn 3 trots opstaande fallussymbolen (torens dus eigenlijk). Deze drievuldigheid in beeld brengen bleek echter een zeer moeilijk karwei, na dat mijn broer bij deze trip al meermaals door de knieën ging of op de rug lag voor de ideale foto belandde hij ditmaal in de planten alvorens hij het geheel netjes kon kaderen. De uitgang vinden leverde ook heel wat problemen op, na wat verdwaald rondslenteren wezen twee Russisch orthodoxe zusterkes ons de weg naar buiten.
Het daaropvolgende uur probeerden we vrij tevergeefs een onbereikbare kerk te bezoeken, langs alle kanten zochten we een straatje, hoe klein ook, dat ons naar daar zou kunnen leiden. Gefrustreerd liepen we op en neer, speurden driemaal dezelfde straten af, vroegen de weg aan plaatselijke bewoners, zelfs meermaals, maar toch geraakten we niet verder, die kerktoren bleef ongrijpbaar. Licht prikkelbaar –zou zijn falen als gids hier iets mee te maken hebben- besloot mijn broer de zoektocht stil te leggen.
Tijdens de afdaling stapten we even het joodse kerkhof binnen, een ongelofelijke verzameling graven, sommige zelfs enkele eeuwen oud, die de voet van de berg volledig bedekken. Joden zijn er namelijk van overtuigd dat God hen ter beloning van een goed leven op een dag, de Dag des Oordeels in christelijke termen, het eeuwige leven zal schenken. De begraafplaatsen het dichtste bij de Olijfberg, de locatie waar de Messias zich zou manifesteren, zijn zeer begeerd, velen zijn er van overtuigd dat diegenen voorrang zouden hebben wanneer het er dan uiteindelijk zou op aankomen. Intussen worden vele honderden vierkante meters potentiële woongrond simpelweg verkaveld om er lijken, verpakt in zes planken, te bewaren tot hen het eeuwige leven gegeven wordt (of tot ze doodgewoon volledig weggerot zijn). Voor de volledigheid sprongen we wat later dan ook nog eens het Arabisch kerkhof binnen, de ingang geflankeerd door twee groen (Noot van de editor: Het kleur van de islam) geschilderde doodskisten –puur decoratief laat ons hopen.
Voortgejaagd door een knorrend buikgevoel gingen we op zoek naar iets eetbaars om dat horror vacuüm ter hoogte van de maag te bestrijden. Geleid door onze neus en mijn broers herinnering aan zijn eerste bezoek van de stad, kwamen we bij een gezapig ventje van gezegende leeftijd die ons een heerlijk broodje met gehaktballetjes, tomaat en ajuin op de grill serveerde, volledig afgewerkt met een flinke kwak hummus er bovenop.
Voldaan, voor een tijdje dan toch, zetten we met hernieuwde energie en enthousiasme onze zoektocht naar nog meer culturele hoogtepunten in Jeruzalem verder. St Anne’s Church is een knap staaltje kruisvaardersarchitectuur dat toch een beetje een vreemde eend in de crusadersbijt is door zijn asymmetrische opbouw, ramen verschillen er bijvoorbeeld van grootte. Deze Franse kerk –de Turken doneerden het, in bouwvallige staat, aan de Fransen, als dankbetuiging voor militaire hulp- is bovendien gekend voor zijn uitzonderlijke akoestiek. Dagelijks overspoelen christelijke toeristen, –pelgrims van de moderne tijd op een religieuze reis door the Holy Land- om er met volle overgave christelijke liederen aan te vangen.
Onder de kerk, waar een of twee Nigerianen heftig gesticulerend met armen en hoofd en met de tranen bijna op de wangen God muzikaal aanriepen, bevind zich tenslotte een kapel. Een gegidste groep toeristen stond zich te verdringen aan een uniek brandglasraam –luistervinkend leerden we van de gids dat daarop het joodse huwelijk van Maria en Jozef staat- waar we even later ook een blik konden op werpen –de meeste toeristen wierpen echter geen blikken, maar geld.
Links van de kerk bezichtigden we nog even, een weg banend tussen de hopen diepgelovige toeristen, de Sabethian Pools, althans de ruïneuze overblijfselen ervan. Deze vijvers, tegenwoordig echter volledig droog, dateren nog van de Romeinse overheersing, 2000 jaar geleden.
Op de treden van een pleinachtig herdenkingsmonumentje voor de renovatie van de Via Dolorosa tegenover St Anne’s namen we de Eenzame Planeet ter hand, zetten alle resterende must see’s op een rijtje en deelden de rest van onze dag in. Na dat korte overleg raakte de aandacht van mijn broer echter afgeleid door een tractortje dat gebruikt wordt om het vuilnis in de smalle straatjes van Jeruzalem op te halen, waarop hij dadelijk zijn canon –die lijkt onderhand aan zijn hand vergroeid- liet klikken en flitsen, met aardige resultaten tot gevolg.
Tijdens het overlegmomentje hadden we besloten eens een museumpje mee te pikken en dus wandelden we naar het Armeense stadsgedeelte, waar we het Armeense museum, over de genocide die hun volk in 1917 te verduren kreeg van de Turken, zochten, maar bij aankomst bleek het hele boeltje echter potdicht gesloten te zijn.
Enigszins ontgoocheld in de Lonely Planet die ons verkeerdelijk informeerde schakelden we dus noodgedwongen over op ons noodplan, het zogenaamde plan ‘Museum Tower of David’. Toen we echter bij dit museum, gelegen aan Jaffa Gate, dat de geschiedenis van Jeruzalem vertelt en bovendien heel wat archeologische vondsten huisvest, stond het sluitingsuur reeds voor de deur en vonden we het niet rendabel nog een ticket te kopen.
Enkele dagen geleden waren we ook aan Jaffa Gate geweest, toen nog vergezeld door Jason de Aussie, in een poging de stadswallen eens te bewandelen. De shabbath stak toen echter stokken in de wielen en dus besloten we een tweede poging te wagen. We waren het spreekwoord ‘Derde keer, goeie keer’ te vlug en kochten vlug een ticket. Boven op de poort, het begin van de wandeling, greep een hilarisch tafereel onze aandacht, een volledige verkeerschaos –veroorzaakt door een eigenwijze en egoïstische jood- met heel wat getoeter en frustratie. Vanuit een superieure positie –dit doelt uiteraard enkel op het hoogteverschil- aanschouwden we dit verkeersinfarct, een zwaarbewapende politieagent kreeg de situatie maar niet onder controle omdat iedereen het opportuun achtte zijn zegje te doen, elkaar te verwijten en zelfs zelf het verkeer proberen te regelen.
Na meer dan een kwartier leek het probleem dan toch opgelost te geraken –een file van vele honderden meters was uiteraard onvermijdelijk- en toen was de lol er voor ons wel af en gingen we verder met de muurwandeling. Vele foto’s en een stevige wandeling met heel wat aardige taferelen, voetballende kinderen, het Franciscanenklooster, rommelige tuintjes, een bruisende stad met enthousiaste marktkramers, het was een aangename ervaring, maar aan de voet van de Tempelberg was het toeristisch toegankelijk stuk muur ten einde.
Na een lange dag –we waren onderhand al een goeie dertien uur in het getouw- wandelen, bezoeken en fotograferen begon de vermoeidheid toch te dagen, het was genoeg geweest voor vandaag. We wandelden dus gewoon terug naar onze voorlopige verblijfplaats, ditmaal door het stadscentrum, dat reeds om 18.30 uur zeer doods aandeed.
Onderweg liepen we echter nog langs een christelijk souvenirswinkeltje waar we –vooral mijn broer eigenlijk- het idee kregen een bundeltje kaarsen te kopen, die we dan in Jeruzalem naast Jezus tombe en in Nazareth in de kathedraal boven zijn huis zouden aansteken, om als souvenir aan grand-maman (lees: oma) te offreren. Zo gedacht zo gedaan, zodat we nogmaals in de Holy Sepulcher belandden, waar mijn broer dan nog meer dan een kwartier poogde –dat lag natuurlijk meer aan de vele toeristen die in de weg stonden dan aan mijn broers fotografisch kunnen- een geslaagde foto van Jezus grafje te nemen, tot grote frustratie van de ‘kerkwachters’ die ons omwille van de sluitingstijd probeerden buiten te borstelen.
Alweer geplaagd door het vroege sluitingsuur van menig winkels en kraampjes, moesten we nadien toch even zoeken alvorens het nodige voedsel te vinden. Gewapend met hummus, brood, tomaatjes en verschillende soorten gebakjes –ik trachtte zoveel mogelijk plaatselijk voedsel te testen- gingen we de hostel binnen, maakten wat thee, wasten de tomaatjes en ploften uitgeput en uitgehongerd in de zetel om ons avondmaal dadelijk aan te vallen.
Voldaan, lazen we daarna nog even de elektronische post, bekeken we nog even de digitale krant –standaard.be- om dan eens vroeg te gaan slapen, uitgeput van de voorbije dagen en de grillen van een kwaadaardige wekker.
dinsdag 24 februari 2009
Where are the brothers (Dag 5 - 6)
Na regen komt zonneschijn, een oude zegswijze die keer op keer haar gelijk haalt. Na enkele dagen van deprimerend getokkel op de zeiknatte ruiten, piepte ditmaal een voorzichtig zonnetje door de gordijnen. Na de dagelijkse kom cornflakes, pakten we alweer onze valiezen, checkten we beiden nog eventjes de elektronische post – daar waren er computers en gratis internet op overschot – en namen we afscheid van Jamal en co, de surrogaatfamilie van mijn broertje de afgelopen weken. Rond een uur of elf waren we gepakt en gezakt klaar voor een aantal uur – ongeveer negen om exact te zijn – openbaar vervoer, steeds een avontuur in het Midden-Oosten.
Met een serveez reden we tot aan de Huwwara-checkpoint, waar we als buitenlanders gewoon doorwandelen net als vrouwen, kinderen en oude mannen – toch blijven de Israëli’s vol houden dat de checkpoints nodig zijn voor de veiligheid. De mannen daarentegen moeten door de metaaldetector, hun bezittingen vliegen door de scanner en dan volgt de paspoortcontrole waar ze enkel kunnen hopen aan de willekeur van de Israëlische soldaten te ontsnappen.
Wat geloop en getaxi later zaten we op de bus naar Jeruzalem, maar onderweg was er nog de checkpoint in Ramallah. Aangezien we hier toch moesten wachten op onze Palestijnse medepassagiers, die wel door de controle moesten, hebben wij als ware Palestijnen ook de checkpoint ondergaan – zonder ook maar de minste problemen – wat steeds op veel sympathie van de Palestijnen kan rekenen. De Israëlische soldaten aan de checkpoint, die je paspoort dienen te inspecteren, konden onze aanwezigheid echter heel wat minder appreciëren. Terug op de bus duurde de rit nog een uurtje.
In Jeruzalem aangekomen haastten we ons naar het Egged Central Busstation, waar we zo vlug als mogelijk ons door die eeuwige metaaldetector proberen te werken. De zeer donkergekleurde controleambtenaar, een Ethiopiër naar ik vermoed – mijn persoonlijke gids vertelde me dat Israël zwart ziet van de Ethiopiërs – deed echter druk gesticulerend teken nogmaals door de detector te lopen, begeleid van heel wat onverstaanbare g-rijke ‘woorden’. Ik liep terug en deed dit nog een aantal keer terwijl hij maar bleef kwetteren. Mathieu stond al ongeduldig te wachten toen die verdomde etterbuil plotseling onbedaarlijk begon te lachen. Zonder ook maar een notie van de Hebreeuwse taal te hebben, kon ik begrijpen dat hij mij voor de grap al enkele kostbare minuten aan het lijntje hield. Gelukkig voor zijn zwartgeblakerd gezicht haalden we toch nog de bus –de onbedaarlijke bouwvakkersbehoefte te beginnen verbouwen borrelde al op(ik zou hem een djoef up zin muile geven, indien je de ietwat cryptische omschrijving niet direct vatte).
De bus zou ons naar het vijf uur verder gelegen Eilat brengen, in het absolute zuiden van Israel. Onderweg kwamen we voorbij de Dode Zee; deze is werkelijk ten dode opgeschreven door de vele fabrieken die het water uitdampen om de mineralen met hun heilzame werking voor grof geld te verkopen. De Lonely Planet vertelde me dat het waterpeil elk jaar met 1.2 meter zakt, een milieuramp voltrekt zich onder het verwoestende oog van de duizenden toeristen die er komen baden om bij afloop van hun verblijf hun valies vol te proppen met allerhande op Dode Zee mineralen-gebaseerde zalfjes.
Ongeveer halverwege de rit stopten we eventjes om de patatjes af te gieten (lees: een sanitaire stop) en om eventueel wat drank en eten te kopen. Wanneer iedereen stond te wachten om terug in te stappen, na de beentjes te hebben gestrekt, herkenden we plotseling Mardi, een Aussie – inderdaad, alweer – van 29 jaar met een vrij indrukwekkende rosse baard, die we de dag ervoor nog in onze hostel in Jeruzalem hadden gezien. Na een babbeltje bleek dat hij ook naar Petra ging en besloten we samen verder te reizen.
Net voor het vertrek vroeg mijn broer aan de buschauffeur om een kleine gunst, jammer genoeg zoals nog zal blijken. Om naar Petra te gaan moet je volledig naar Eilat om dan een taxi te nemen die je een heel eind terug rijdt naar de grens met Jordanië. Om die onnodige kilometers naar Eilat en terug naar de grens te vermijden vroeg mijn broer dus aan de buschauffeur om ons langs de weg af te zetten, op 5 minuutjes wandelen van de grens, zoals Mathieu bij zijn eerste bezoek aan Petra deed. Een uur en een half na de stop deed de buschauffeur teken dat het zover was en stapten we alle vier – Mardi reisde al samen met een Duitser die hij wat eerder ontmoet had – uit en begonnen we te wandelen. Vrij vlug viel uit de blik van mijn broer op te maken dat zijn zoektocht naar herkenningspunten hopeloos bleek – aanvankelijk probeerde hij zichzelf nog wijs te maken dat het misschien in den draai lag, maar ook die hoop liet hij vlug varen. Na een eindje wandelen, in zeer aangename temperaturen overigens, zagen we enkele honderden meters verder de arm der Israëlische wet optreden – iemand werd met luide sirenes en heel wat lichtgeflikker de pechstrook aangewezen. We wandelen tot bij de combi en informeerden bij de politieagent waar die verdomde grensovergang nu eigenlijk lag. Doodleuk – leedvermaak zeker – onthulde hij het onthutsende nieuws dat we 55 km te vroeg waren uitgestapt ! Gelukkig bleek er een bushalte te zijn 2 km verderop.
Aangezien er niets anders op zat dan daar heen te wandelen, deden we dat dan ook. Halverwege hielden we wel eventjes halt, overweldigd door de pracht van een bloedrode zonsondergang, alsof men het bloed van de vele slachtoffers in Gaza als aanklacht op Atlas’ hemelgewelf uitsmeerde.
Aan het busstation was de volgende bus er vrij vlug, we moesten zelfs geen nieuw ticket te kopen van de chauffeur. Een sympathieke blijk van medelijden die we op dat moment echt konden appreciëren en dus haalden die oude zegswijzen gelukkig weer hun gelijk: eind goed, al goed.
Na die slimme zet van mijn broer bereikten we toch de grens. De gebruikelijke metaaldetector en paspoortcontrole doorliepen we verbazend vlot en na de exuberant hoge exit fee (94 Nis of 21,5 dollar of iets meer dan 17 euro) te hebben betaald, konden we door het stukje niemandsland naar Jordanië wandelen.
Ook daar kregen we een paspoortcontrole en metaaldetector te verduren, maar opnieuw zonder enig probleem, waarna we ons visum kregen, gratis en voor niets. Om 8 ’s avonds, het is dan al iets minder dan 2 uur donker, kwamen we aan in Jordanië met een reusachtige poster van de koning en zijn vader die ons toelachten. De reis naar Petra was echter nog niet ten einde.
Een taxichauffeur –het verderfelijkste beroep ter wereld volgens onze rosse tegenvoeter- bood zich vriendelijk aan om ons na Petra te brengen, maar hij wou er geld voor, schandelijk veel geld, de smeerlap! Een vrij hevige discussie ontstond en blijkbaar overtuigden mijn broers argumenten – ik werkte als vrijwilliger in Nablus – hem; zijn Palestijnse sympathieën overwonnen het op winstbejag. De medereiziger van Mardi was echter te moe en zag het niet zitten nog verder te reizen, hij zou in Aqaba blijven slapen en pas de volgende dag verder reizen. We namen afscheid en stapten in onze taxi – het begin van een vrij lastige reis zou nog blijken. Onze chauffeur begon vrijwel onmiddellijk druk te bellen – handsfree stond natuurlijk niet in zijn woordenboek – en na amper een kwartier parkeerde hij simpelweg de auto. Hij stapte uit, had haastig een geëxciteerd gesprek met een andere taxichauffeur en deed toen zelfs teken in die andere taxi te stappen. Uit zijn soms gebrekkig Engels konden we opmaken dat zijn witte wagen enkel in Aqaba zelf mag rijden, terwijl de groene taxi van zijn broer – de andere taxichauffeur dus – in het gehele Jordaanse land mag rond cruisen.
We waren nog maar goed en wel vertrokken, voor de tweede keer welteverstaan, of hij begon onophoudelijk van radiozender te switchen – op Studio Brussel maakten ze er zelf een programma van – wat Mardi mateloos enerveerde. Bovendien deed hij, om te roken, zijn raampje naar beneden wat een onophoudelijke wervelwind van koelte, zelfs koude, binnenjoeg. Alsof het nog niet genoeg was stopte hij nog eens tweemaal, voor benzine, water, fruitsap en thee maar toen begon hij opnieuw zijn hebzucht na te jagen. Hij begon opnieuw over de prijs te onderhandelen, want, zo zei hij, wij hadden enkel voor de weg door de woestijn betaald. Deze 3-uur durende trip was echter niet de enige optie, we konden ook nog 20 dinar meer betalen en langs de Kingsway naar Petra rijden. Een zoveelste discussie later gaf hij zijn begeerte naar geld weer op en reed hij ons in een uurtje, langs de Kingsway, naar de Valentine Inn.
De vermoeiende reis zat er na 10 uur dan toch eindelijk op – zelfs een kleine wandeltocht inbegrepen – de aankomst was op zijn minst verlichtend te noemen. Na ons paspoort te tonen en te betalen werd ons de kamer gewezen – waw, wat een grote dorm (voor de leken, een dorm(itory) is een slaapzaal(tje) waardoor je veel goedkoper kan overnachten) en zo’n propere badkamer – en na de bagage neer te zetten, gingen we boven nog een theetje drinken. Terwijl we even op adem kwamen, informeerden we over vervoer naar Petra en bestelden we ontbijt, lunchpakket en avondmaal – daarvoor is de Valentine tenslotte berucht. Aangezien de shuttle de volgende dag om 7 uur vertrok van aan de hostel gingen we dan vrij vlug slapen.
Dag 6, 24-02-2009 - Aanschouw, aanschouw: Een nieuw wereldwonder !
Het werd een fantastische nachtrust, geen koude rillingen of islamitische oproepen tot gebed, maar om zes uur haalde de wekker me met zijn gesnerp uit dromenland. Huppens, vlug de douche in – jskoud! – aankleden en dan een ontbijtje. Een bordje met schijfjes tomaat, komkommer en een soort brokkelige platte kaas vergezeld door een hardgekookt eitje, wat boter en smeerkaas en een schotel brood. Echter niet alle gasten hadden een even grote honger, iemand had zijn ei niet aangeraakt. Mardi zag dat eigenlijk wel zitten en wanneer hij zijn tanden erin wou zetten waarschuwde een werknemer van de Valentine Inn dat hem dat een Jordaanse Dinar extra zou kosten. Belachelijk duur inderdaad, de hostel bevestigde nogmaals zijn hebzuchtige reputatie.
Met een goed gevuld maagje stapten we in de shuttle, een witte personenwagen, hoewel er ons een busje was beloofd, die netjes op tijd was komen opdagen, richting een van de nieuwe zeven wereldwonderen. Voor ongeveer de eerste maal tijdens onze reis kochten we een ticket waarvoor we bovendien het exorbitante bedrag van 21 Jordaanse Dinar of omgerekend een uit de kluiten gewassen 25 euro voor neer telden. Het is dit natuurlijk meer dan waard, maar doet toch even pijn als je weet dat een Jordaniër binnen mag voor de schappelijke prijs van amper 2 dinar.
Vol enthousiasme en nieuwsgierigheid begonnen we aan de wandeling door de Siq naar de ‘hoofdattractie’. Onderweg admireerden we reeds enkele kleinere tempeltjes en werden 2 plaatselijke handelaars, op weg naar een dag vol toeristen, op de gevoelige plaat gevangen. De oude waterkanalisatie die in de rotswand is gehouwen doorheen de hele Siq tijdens de Romeinse overheersing alsook de heirweg die op sommige plaatsen nog volledig intact is, de prachtige kleurschakeringen – die echter volledig verbleken bij de prachtige rotsen en hun kleuren die we later op de dag nog zagen – en grillige rotsformaties deden ons reeds hunkeren naar meer. De lange kloof leidde ons naar een eerste climax van de pas begonnen dag. Het Indiana Jones-monument loerde naar ons van tussen de 2 rotswanden, voor een zeldzame keer niet verborgen achter dozijnen rumoerige toeristen. Haast alleen – op 3 Tsjechische toeristen en 2 toeristenafzetters na om exact te zijn – bewonderden we het monument, wereldberoemd door de vrij gelijknamige film. Mardi en Mathieu grepen direct naar hun camera en begonnen een volledige fotosessie, zelfs de 2 kamelen die hadden postgevat voor de tempel kregen de nodige fotografische aandacht. De 2 verkopers grepen natuurlijk dadelijk hun kans en probeerden ons een ritje op een kameel aan een toeristische (lees: astronomisch hoge) prijs aan te bieden, maar arme studenten kunnen zich uiteraard geen zo’n financiële uitspattingen veroorloven of zoals mijn broer verwoordde: ‘Onze begroting is niet berekend op along-the-ways’.
In de Lonely Planet was er sprake van een uitzicht op het Indiana Jones-monument, iets meer dan een halfuur wandelen verder. Zonder al te veel te dralen begonnen we aan een serieuze klim, langs tientallen, honderden trappen, waarvan velen nog authentiek, enkele prachtige tempels sterk aangetast door het weer en wanneer je je ogen open hield waren zoveel prachtige kleurschakeringen en vormen te zien. Met de zon die steeds hoger aan de prachtig blauwe hemel klom, steeg ook de temperatuur naar aangename hoogten en konden we de klim verder zetten in T-shirt( en kuffiyeh natuurlijk).
De vele trappen leiden ons na enig geklim en geklauter tot een overhangende rots die recht tegenover het bekendste monument van Petra gelegen is. Vanuit een allesoverzienende positie hadden we een uniek zicht op de tempel, de kloof en de eerste toeristen die als mieren onder ons krioelden. Voor het eerst die dag kwamen we echter nog toeristen tegen, enkele Fransen – ze waren met 2, net genoeg om te kunnen zeggen Fransen, zoals bij het overbekende oesterverhaal van mijn Grand-Maman – vergezeld door een Sloveen met de klinkende naam Mika en een Zuid-Koreaan, die bleef volhouden uit Noord-Korea te komen. Naar aanleiding van een foto geraakten we aan de praat met de wat sterker-gepigmenteerde, koffie met heel wat melk, medemens van het gezelschap. Khalid, een Parisien van de banlieues, interviewde ons zelf spontaan voor de camera. Aangezien zegswijzen al eerder meermaals hun onontkombare gelijk bewezen, testten we ook even ‘hoe meer zielen, hoe meer vreugd’ en we gingen samen verder.
Elke steile klim veronderstelt natuurlijk ook een afdaling, maar de weg naar beneden werd versperd door een kliek koddige kuddebeesten die enige vorm van geluidsoverlast niet verafschuwden en de canyon vuldden met hun geblaat. Spontaan namen de fotografen onder ons hun plaatjesschieter te hand en werd het geblaat overstemd door mechanisch geklik. Maar aangezien we nog zoveel wensten te zien die dag konden we ons niet veroorloven al te veel te talmen en vervolgden we ons weg naar beneden – langs hetzelfde pad naar boven aangezien we de shortcut niet vonden. Beneden klampte een kaartenverkopertje ons aan – blijkbaar is kinderarbeid hier dan toch niet verboden – en vrij vlug kwam zijn zusje hem vervoegen. Alweer werden de camera’s boven gehaald en weerklonk het typische geflits en geklik. De 2 kindertjes, zo ongelofelijk schattig en onschuldig, werden langs alle kanten met hoogtechnologisch foto-apparatuur belaagd tot de moeder toeristen ruikt en zich komt aan bieden met haar verkoopspraatjes. Gecharmeerd door de kindjes kochten Khalid en de andere Fransman elk een stapeltje postkaarten.
We namen afscheid van de naamloze Fransman, aangezien het er reeds zijn tweede dag was, stemde zijn to see-lijstje allesbehalve met het onze overeen. Met zijn zessen begonnen we aan een volgende wandeling naar het Monastery, een tempel van dubbele omvang in vergelijking met het veel gekendere Indiana Jones-monument. Net voor we aan de klim begonnen, schaften we ons eerst een fles water aan – de reisleiding had nagelaten de fles die op onze kamer lag mee te nemen – en beseften we dat Mika ergens was achter gebleven, maar niet getreurd klommen we toch de vele trappen op met vele tientallen, identieke kraampjes (lees als 2 stenen met een plank op vol kettingen en andere prullaria).
Volledig uitgeput en vrij bezweet kwamen we boven aan, direct overmeesterd door de schoonheid van het Monastery, enkel zo genoemd omwille van de kruisen die enkele fanatieke christenen in de muren kerfden. Het middaguur begon reeds om de hoek te loeren en dus vleiden we ons neer op een rotswoningetje recht tegenover de Nabatese architecturale genialiteit, waar we onze lunchpakketten aanvielen. Na het aardige ontbijt van reeds een aantal uren geleden leek dit eerder pover, maar een stralende zon en een uitzonderlijk stuk erfgoed van de mensheid doen dergelijke kleinburgerlijke bekomernissen volledig vervagen.
De innerlijke mens werd versterkt en de batterijen werden opgeladen zodat het tijd werd nog een kleine klim te realiseren, naar The top of the World, maar net voor we alles bij een raapten kwam Mika aangesloft. Hij had natuurlijk ook behoefte aan wat rust en dus wachtten we tot hij zijn sigaret had weg geïnhaleerd. Wanneer we dan een tiental minuutjes later vertrokken vonden we Mardi niet meer terug, maar vertrokken we toch naar het unieke panorama enkele honderden meters verder. Een drukbewegwijzerd pad met pijlen in alle richtingen – een poging van de plaatselijke verkopers meer toeristen langs hun winkel te laten wandelen – leidde ons vrij vlug naar het prachtig uitzicht.
Boven aangekomen experimenteerde mijn broer met het fotograferen van de Jordaanse vlag zonder dat de ster zichtbaar is, zodat uiteindelijk een Palestijnse vlag opdoemt in de foto. Khalid legde ook de groeiende broederlijkheid van the brothers met indrukwekkende rotsen op de achtergrond vast op de gevoelige plaat. Een laatste blik op het bergachtige gebied, met Saudia-Arabië aan de horizon, en we zetten de afdaling in waar we Mardi overigens weer tegen het lijf liepen. Along the way hielden we nog even halt aan een tempeltje, de Lion Biclinium genaamd omwille van de beeltenis van 2 leeuwen die de ingang flankeren.
Het zonnige weer was puur genieten, maar dit vereiste wel heel wat water om de hoeveelheid lichaamsvocht op peil te houden, dus kochten we nog een fles water, alweer aan de degoutante prijs van 2 dinar alvorens opnieuw een steile klim aan te vatten. Langs de eeuwenoude processieweg, lang en heftig kronkelend door het grillige landschap, klommen we tot aan de Holy Place of Sacrifice. Deze eeuwenoude offerplaats geeft een prachtig uitzicht over de hoofdkloof met het amfitheater, het Indiana Jones-monument en de Urn Tomb waar we onze dag zouden afronden. Languit neergelegen, de vermoeidheid begon alreeds wat te wegen, aanschouwden we in alle rust het uitzicht. Khalid dommelde zelfs bijna in slaap en mijn fotografisch getalenteerde broer experimenteerde met zijn visooglens. Na een tiental minuutjes werd de rust echter bruut verjaagd door 2 druk kwetterende Spaanse jongedames, Khalid schrok wakker en we raapten weer alles samen, weg van de geluidsoverlast.
Na de noodzakelijke afdaling namen we afscheid van Khalid, Mika en de Zuid-Koreaan, ze waren geplooid onder de groeiende vermoeidheid en zagen verder geklauter en geklim niet meer zitten. Onvermoeibaar besloten we onze dag af te ronden met een laatste wandelingetje naar de Urn Tomb en daar van de naderende zonsondergang te genieten. Samen met de rosbaardige Aussie bedwongen we de laatste trappen van die dag waar een zoveelste plaatselijke verkoper ons aanklampte. Voor de triljoenste keer die dag probeerde hij ons te overtuigen met het wat doorzichtige argument ‘have a look at my shop, discount today, discount special for you, please have a look’. De Urn Tomb is een prachtig monument waar enkel het plafond al de moeite waard is, maar de zonsondergang van op het terras moet echter subliem zijn. Jammer genoeg was de laatste shuttle van onze hostel reeds om 17 uur en dus werd het tijd de halfuurdurende terugtocht aan te vatten. (Noot van de editor: ondergaande zon te bewonderen in een panorama-foto, te vinden in het album Petra op de bekende foto-site)
Haastig wandelend kwamen we aan op de parking, maar onze chauffeur was weer ‘Midden-Oosters op tijd’ – tjah, insha’allah, het blijft een vloek – zodat we nog even de kans hadden onze dagelijkse portie vitamientjes, een heerlijk stukje Côte d’Or Truffé, te eten. Op buitenlandse missie laten we het natuurlijk nooit na ons Belgenlandje en zijn specialiteiten te promoten en dus boden we Mardi – toen daar in de avondzon stond zijn rosse baard precies in vuur en vlam – aan even mee te genieten. Stipt,een kwartier te laat, kwam de shuttle, ditmaal een lawaaierige jeep, ons oppikken en dropte ons netjes aan de voordeur van onze voorlopige verblijfplaats.
De Valentine Inn staat bekend voor zijn fantastisch avondmaal, een reusachtig buffet, maar om 17.30 ’s avonds moesten we toch nog even op onze honger blijven zitten. Ongeduldig en half kwijlend moesten we dus nog anderhalf uur zien te vullen alvorens de leemte ter hoogte van de maagstreek te kunnen bestrijden. Het eerste kwartier waren we beperkt tot wat uitgezakt liggen om op adem te komen van een vermoeiende dag, maar daarna speelden we nog enkele spelletjes backgammon, broertjes onder elkaar want de baardige Australiër was een douche gaan nemen. Na een tijdje was echter de zweetgeur niet meer te harden – wees blij dat ge niet naast mijn schoenen moest slapen die nacht, een camemberke à point – en sprong Mathieu nog even in de douche, een warme ditmaal. (Noot van de editor: nee, toch niet, het was weer freezing balls)
Na heel wat wachten, in een toestand tussen slapen en bewustzijn – honger en vermoeidheid zijn geen al te prettige combinatie – sloeg de klok dan toch 19 uur en dit was het teken voor een vreetpartij. Een tafel vol schotels met meer dan 20 verschillende gerechten glimlachte ons toe, maar door een lachwekkend trage reactiesnelheid moesten we eerst nog een rij trotseren. Hummus, rijst, kip, aubergine op verscheidene bereidingswijzen, courgettes… we aten alsof ons leven ervan hing. Een degoutante hoeveelheid voedsel verdween achter onze kiezen, maar het was toch zo lekker.
Het buikje goed gevuld begon Mathieu wat te converseren met onze tafelgenoten, Aziatische tafelgenotes eigenlijk. Een van hen, afkomstig van Singapore – ik bespaar je de naam, deels ook wel omdat ik hem zelf niet kan onthouden- (Noot van de editor: Wei, niet zo moeilijk toch ?) was reeds 8 maanden bezig met een wereldreis. Gedurende meerdere uren wisselden de twee reiservaringen uit, geboeid door die unieke reizen en buitengewone levenservaringen luisterde ik aandachtig.
Plotseling werd ons aangekondigd dat de bus naar Jerusalem de volgende dag om 6 uur vertrok vanuit het busstation, slechts enkele minuten wandelen van onze hostel verwijderd. Wat geschokt door het onmenselijk vroege uur gingen we dan, het was reeds een uur of elf, de warme lakens opzoeken.
zondag 22 februari 2009
Where are the brothers (Dag 3 - 4)
Tekst: Benoît
Foto's (komen eraan): Munir
Dag 3, 21-02-2009 - Regen en Ramallah
Ontmoedigd door het levendige gekletter van regen en hagel op de ramen stonden we pas rond 9.30 uur op en na het gebruikelijke ochtendritueel (douchen, aankleden en eten) gooiden we onze bagage open om ons zo te beperken tot een grote en een kleine rugzak. De minder noodzakelijke dingen lieten we achter bij onze Palestijnse vriendin van de vorige avond.
Het plan om Betlehem te bezoeken om daarna naar Nablus te gaan met een tussenstop in Ramallah viel echter letterlijk in het water, sommige straten in Jerusalem stonden door de hevige regenval zelfs lichtjes onder water. We dachten dan maar het goede weer van Petra te gaan opzoeken, maar op shabbath rijden geen bussen in die richting dus besloten we toch maar bij ons eerste gedacht te blijven, maar Betlehem te laten voor wat het was.
Doorweekt stapten we in de bus richting Ramallah, goed voor een uurtje rijden. Onderweg netwerkten we een beetje met enkele Palestijnen die Frans konden – een wat oudere Palestijn demonstreerde met een schattig accent trots al zijn talenkennis – en passeerden we de befaamde scheidingsmuur, beklad met strijdlustige pro-Palestijnse graffiti. Een simpele muur, opgebouwd uit betonplaten die het leven van duizenden mensen verwoest, gevangen in hun eigen land, die bovendien voor haast elke beweging de willekeur van de Israeli’s moeten trotseren aan de checkpoints.
Opgekikkerd door een straaltje zon vertrokken we vol goede moed naar het graf van Yasser Arafat, net buiten Ramallah, maar onderweg begon het regenen alweer. Na tien minuten wandelen kwamen we aan bij het sobere grafgebouw van Yassie Theedoek bewaakt door twee soldaten in uniform. Op de terugweg naar het busstation legde mijn broer nog enkele graffities vast met zijn fototoestel.
Vrij vlot vonden we de juiste bus, die vrijwel onmiddelijk de trip naar Nablus aanvatte. Een uur later kwamen we reeds aan en na onze bagage afgezet te hebben in mijn broers voorlopige thuisbasis, gingen we op zoek naar hummus en brood want de maag deed al een tijdje knorrig. Het intense regenen hield ons enige tijd binnen, de ideale gelegenheid om eventjes van het gratis internet te profiteren.
Tussen twee regenvlagen door probeerden we dan toch tot in Project Hope te geraken, waar Mathieu vroeger les gaf, om de internationals eens op te zoeken. Onderweg kochten we wat groenten bij mijn broers vaste kraampjes en een van hen was zo blij eens ‘Matthews brother’ te zien dat hij ons van alles meegaf, uiteraard gratis.
Bij Project Hope kreeg ik van allen voor de zoveelste keer te horen `Are you like twins or what ?`, waarna mijn identieke tweelingbroer aan het koken sloeg, want we hadden alweer honger gekregen. Na een lekkere spaghetti en wat gebabbel met de vrijwilligers vertrokken samen met Sam en Ed naar de hammam. Een uur en half later en een stuk properder dronken we er nog een theetje om dan afscheid te nemen en huiswaarts te keren.
Dag 4, 22-02-2009 - Nablus
Isolatie is een onbekend begrip in Palestina en wanneer het raam dan nog eens slecht sluit kan het ijzig koud worden. Na de hitte van de hammam werd het een nachtje rillen en wanneer ik dan eindelijk goed lag te slapen wekte de oproep tot gebed mij rond een uur of zes ‘s morgens.
Na een portie cornflakes en nog steeds met het deprimerende getokkel van stortregen op de ruiten besloten we toch buiten te komen. We bezochten Jacob's Well, de put waar een Samaritaanse vrouw Jezus water gaf. Deze waterput is tegenwoordig onder een prachtige Grieks-Orthodoxe kerk met een prachtig, haast Arabisch uiterlijk gelegen.
Een tussenstop in Project Hope om wat meer duidelijkheid te hebben over de begeleide tour in het oude stadsgedeelte, die uiteindelijk niet zou doorgaan door het slechte weer, leidde ons naar het dorp van de Samaritanen. Deze door de Joodse gemeenschap niet erkende Joden leven sinds de Tweede Intifada afgesloten op een berg; Palestijnen mogen er zelf niet binnen tenzij op uitnodiging. Door de onophoudelijke regen wandelden we een tiental minuutjes naar de ruïnes van een Byzantijns fort achter het dorp. We klauterden richting de toren, waar we zonder al te veel moeite in geraakten, maar het uitzonderlijke uitzicht werd ons ontnomen door de grijze wolken. Terug beneden moesten we nog even in dat hondenweer op onze taxi wachtten.
Na het middageten bestaande uit brood, hummus en thee – ik blijf het heerlijk vinden – besloten we terug naar de internationals van Project Hope te gaan, een kort wandelingetje van een tiental minuutjes. Dat is echter zonder de grenzeloze gastvrijheid gerekend. In het oude stadsgedeelte kwamen we een oude bekende tegen van Mathieu, die ons spontaan uitnodigde om te gaan zitten en wat bij te praten. Meteen werden verschillende mensen opgetrommeld om ons goeiedag te komen zeggen en werd ons wat later ook thee aangeboden. Voorbijgangers bleven een tijdje staan, keken ons verwonderd aan en heetten ons ‘Welcome in Palestine’, enkelen haalden hun beste Engels boven om wat te praten.
Een van hen nodigde ons uit naar zijn huis, waar hij ons thee en kunafeh – een delicieus gebak met kaas en veel suiker – aanbood, alsook proevertjes van enkele andere soorten zoetigheden.
Heel wat later dan voorzien kwamen we dan toch aan in Project Hope waar we eigenlijk besloten om met Sam terug naar onze voorlopige thuisbasis te gaan. We aten een stukje, een groentensaus met opgewarmd/gefrituurd brood – eenvoudig maar lekker – en keken naar Borat, want het weer werd er nog steeds niet echt beter op.
vrijdag 20 februari 2009
Where are the brothers (Dag 1 - 2)
Foto's: Munir
Dag 1, 19-02-2009 - Meeting of the brothers
Een gewone schooldag in de laatste week voor de krokusvakantie, maar voor een van de vele tientallen retoricanen van het Klein Seminarie was deze dag het begin van een avontuur: op bezoek bij mijn semi-Palestijnse broer en zijn voorlopige thuisland. In plaats van voorbeeldig naar school te gaan die namiddag, vertrok ik naar Liège Airport om het vliegtuig naar Tel Aviv te nemen. Het supermoderne luchthavengebouw was leeg op een kleine honderdtal Joden na. Velen met traditionele klederdracht en haartooi, velen, haast undercover, gekleed zoals u en ik, maar allen vielen op door een uitzonderlijke talenkennis, Nederlands en het nauwverwante Duits, Engels, Frans, onverstaanbaar Hebreeuws (met fantastische g-klanken), telkens weer met een verbluffende, haast accentloze uitspraak.
Anderhalf uur lang zat ik te wachten met mama die toetsen verbeterde aan de ene kant en grand-papa genietend van een Readers Digest en een Leffe de andere kant en bestudeerde hun bedrijvigheid, hun afscheids-/goedereis-gebed tegen de eerste de beste muur die ze tegenkwamen, de plastiek zakken om hun muts te beschermen tegen het winterse weer, het heen- en weergeloop, de energieke conversaties ...
Na de gebruikelijke vliegtuigrituelen zoals inchecken, afscheid nemen, je half uitkleden – er zit echt overal metaal in – om door de metaaldetector te geraken kwam ik in het tax-free gebied. Aangezien vloeistoffen nog steeds strikt gereglementeerd zijn voor handbagage kreeg ik daar ongelofelijk dorst en moest ik mij, door de beperktheid van de Luikse luchthavenshops met een drankenautomaat behelpen. Uiteraard waren mijn muntstukken op, maar gelukkig kon ik wat geld wisselen met een sympathiek Frans koppel. De wet van Murphy kwam echter mijn leven verstoren en nadat ik mijn twee euromuntstuk in de automaat stak en op de knop voor een blik cola duwde gebeurde er simpelweg niets. Nog steeds dorstig nam ik mijn ticket uit mijn zak om door een aarzelende sneeuwbui de tarmak over te steken richting vliegtuig. Moeizaam baande ik me een weg naar mijn plaats, maar werd eerst meermaals omvergelopen door Joodse medepassagiers – het valt me telkens weer op dat ze iets als beleefdheid nauwelijks kennen – die zich kwaad maakten op de stewardessen, zo zouden volgens de tickets Joodse mannen naast een vrouw moeten zitten, wat volgens hen tegen Jahweh's wil is. Later, net voor het opstijgen, was er ook nog een klein incidentje omdat een stewardess de handbagage wou wegsteken, maar die mocht zijn gerief helemaal niet aanraken ! Eenmaal gezeten bleek voor mij het Franse koppel van aan de automaat te zitten met wie ik nog heel wat heb zitten babbelen.
Drie uur en twintig minuten later kwam ik aan in Tel Aviv Ben Gurion. Door de paspoortcontrole waar je idiote vragen krijgt als ‘Waarom ging je vier jaar geleden naar Maroko ?’ en ‘Wat kom je in Israël doen ?’, op naar het bagagetapijt en dan richting uitgang. Na eventjes wat verloren rond te zwerven op zoek naar Mathieu bleek mijn broertje zijn trein te hebben gemist. Na een kwartier kwam hij dan toe en namen we samen de trein richting Tel Aviv om daar per taxi naar onze hostel te gaan. Terwijl Mathieu de prijs bediscussieerde – toeristen proberen ze atijd te veel aan te rekenen – zag hij wat verder 2 mensen staan met een grote trekkersrugzak die in een reisgids – the one and only Lonely Planet – keken. We gingen er naar toe in de hoop de taxi te kunnen delen en direct herkende ik de twee Vlamingen van op het vliegtuig, de ene had onophoudelijk staan rillen op de tarmak van Luik. Ze bleken in dezelfde hostel te slapen en dus deelde we niet alleen de taxi, maar ook onze kamer. Na nog een eind te praten over koetjes, kalfjes en politiek, gingen we dan toch slapen.
Dag 2, 20-02-2009 - Jerusalem
Rond 8 uur stonden we op om na een vlug ontbijtje en een deugddoend doucheke afscheid te nemen van onze landgenoten. Zij bleven nog een dag in Tel Aviv om pas daarna richting Jeruzalem te gaan, maar wij vertrokken meteen. Op weg naar de bus gingen we toch nog vlug eens naar het strand, maar het winderige en vochtige weer was niet echt uitnodigend om lang aan de Middellandse Zee te blijven staan.
Met de rugzak – woog toen ongeveer 15 kg met al dat gerief voor Mathieu – op mijn rug naar het busstation, rugzak uit voor een controle, ondertussen hadden er al 2 Israeli’s voorgestoken; rugzak terug op de schouders hijsen en proberen Mathieu bij te houden door het busstation rennend, bij de bus opnieuw rugzak uit en in de bagageruimte proppen en dan eindelijk rustig neer zitten. Alvast intensiever dan mijn slome vrijdagmorgen op school.
Een klein uurtje bus later kwamen we aan in Jerusalem. Door de oude stad probeerden we richting onze hostel te wandelen. Jammergenoeg werd net het vrijdaggebed aangekondigd en kwam een reusachtige stroom Moslims op gang; maar uiteraard in de tegenovergestelde richting; richting de moskee. Met een rugzak vereist dat toch heel wat bochtwerk, maar de duizenden geuren en kleuren, de nauwe straatjes en de sfeer die er hing, doet een mens dergelijke dingen vlug vergeten. In de hostel lieten we onze bagage achter, na een korte discussie met de Puerto-Ricaanse hulp (lees huisslaaf) over hoeveel we na de aftrek van het voorschot nu nog moesten betalen.
Aan de uitgang van de hostel stond een Aussie met een BMI van meer dan 32, luisterend naar de naam Jason, wat onbehulpzaam rond te kijken en klampte ons meteen aan met de vraag wat er te zien was in Jerusalem, de hoofdstad van de 3 wereldgodsdiensten. Hij vergezelde ons dan maar op onze ontdekkingsreis in die unieke stad.
Dwars door het oude stadsgedeelte wringden we ons opnieuw tegen de stroom – want ditmaal kwam iedereen terug van de moskee – richting Jaffa Gate, aan de andere kant van de stad. Onderweg versterkten we even de innerlijke mens met fallafel, heerlijk. Bij Jaffa Gate bleek de oude stadsmuur niet te bezichtigen; vrijdag is immers het begin van het islamitische weekend en ‘s middags zijn de Joden ook volop bezig met de voorbereidingen voor hun shabbath. Een plaatselijke bewoner sleurde ons echter vrij direct mee naar zijn winkel, onze Australische tegenvoeter leek verkopers aan te trekken.
Uiteindelijk geraakten we er toch nog weg en gingen we richting de Church of Christ Redeemer, een Lutheraanse kerk die bijgevolg bijzonder sober en haast saai is. Indien je echter de kerktoren tot boven beklimt heb je een ongelofelijk zicht over heel Jeruzalem. Na het nodige fotowerk, volledig in handen van mijn broer en hopelijk binnenkort te zien op het gebruikelijke webadres, daalden we de kleine (lees: te klein voor mij, ik stootte mijn hoofd tweemaal) wenteltrap weer volledig af.
Ons volgende doel was de Via Dolorosa waar de Franciscanen elke vrijdag om 3 uur de kruisweg van Jezus afwandelen, begeleid door het weesgegroet in het Latijn. Indrukwekkend in een stoet van een honderdtal mensen door Jerusalem te wandelen. Indrukwekkender is misschien nog als je beseft dat miljoenen mensen hun leven in teken hebben gesteld van wat daar 2000 jaar geleden gebeurde of zou gebeurd zijn. De tocht eindigde in de Church of Holy Sepulchre, een unieke kerk waar de vele verschillende takken van het christelijke geloof een plaats kregen, bij het grafmonument van Jezus. Een uitgebreid bezoek van de kerk stelden we echter uit tot een van de laatste dagen van onze tiendaagse rondreis want het zag er zwart van het volk. Boven op die kerk ligt echter nog het Ethiopisch klooster, waar we nog even passeerden om dan ook de cisterne die nog uit de tijd van Hadrianus zou dateren even te bezoeken.
Volgende halte: Klaagmuur. Met een kartonnen keppeltje op het hoofd observeerden we eventjes de enkele Joden die er uitbundig heen en weer wippend en schuddend baden, maar besloten wat later op de avond terug te gaan wanneer het feest van de shabbath ten volle losbarst.
Compleet uitgeput verliet Jason ons en Mathieu besloot me de markt eens langs een heel andere kant te tonen. Hij probeerde er bovenop te geraken, want daar heb je een onbelemmerd zicht op de schitterende Rotskoepel. Na wat zoeken vond mijn gids het smalle weggetje ernaar toe toch terug en klauterden we een tijdlang over de daken van de markt, waar toen nog weinig te merken viel van de drukte van een uurtje geleden en genoten we van het uitzicht. Op weg naar de begane grond kwamen we twee jongetjes tegen die de namen van toeristen die wat verder op een plein stonden in natte beton schreven in de hoop wat bij te verdienen waarschijnlijk. Het lumineuze idee van mijn broer zelf iets in die beton te schrijven, werd niet echt geapprecieerd. Volgende week toch even het resultaat gaan bekijken...
Opnieuw aan de Klaagmuur aanschouwden we een overvol plein vol uitbundig dansende Joden, voor wie geloof nog een echt (volks)feest is. Het werd echter stilaan donker dus vertrokken we, uiteraard niet zonder een zoveelste uitgebreidde fotopauze, langs de oude stadsmuren naar huis. Onderweg vonden we een stuk muur waar we uiteindelijk toch op konden en passeerden we nog drie van de zeven poorten. Aan Damascus Gate, vlak bij onze hostel, vonden we nog wat brood, hummus en tomaten voor ons avondeten alsook melk en cornflakes voor de volgende morgen.
Hongerig aten we en stelden we een beetje ons reisschema op. Wat later dan was er een discussie tussen Constantine, een Joodse Rus die ondertussen 14,5 jaar in Jerusalem leeft en een Palestijnse die er was om research te doen voor haar thesis over het probleem tussen Israël en Palestina. Natuurlijk mengde Mathieu zich vrij vlug ridderlijk in de discussie en bond met een uitgesproken pro-Palestijnse mening de strijd aan met Constantine, een discussie die meer dan een uur duurde. Vanuit de zetel volgde ik hun debat, geïntrigeerd door de vooroordelen van Constantine en zijn vaak schokkende argumenten, die blijkbaar vrij goed de algemene opinie van Israël vertegenwoordigen. Intussen was er ook enige commotie ontstaan over de gebrekkige waterdichtheid van de hostel: het regende binnen bij Oliver, een Duitse journalist en er druppelde ook water in de gezamelijke zit-eet-lig-tv-hoek.




